Archiefontsluiting en recht op informatie: Een noodzakelijk stap naar de verwerking van het koloniaal verleden
Sarah Heynssens
Historica en wetenschappelijk medewerker bij het Algemeen Rijksarchief en Universiteit Gent
Auditie 07/02 in het Federaal Parlement
7 februari 2018
Beste volksvertegenwoordigers,
In opdracht van het Cegesoma, deed ik tussen 2010 en 2012 onderzoek naar de kinderen uit het instituut van Save in Ruanda-Urundi. Naar aanleiding van de expertise die ik dankzij dit onderzoek opdeed over de archieven betreffende de metissen hebben de vertegenwoordigers van de vereniging voor metissen me gevraagd hier vandaag te praten. De focus van mijn interventie ligt dan ook op het belang van de toegang tot informatie en de moeilijkheden die daarrond vandaag nog steeds bestaan.
Vandaag hebben in België geadopteerde en geplaatste personen het recht op toegang tot informatie over hun verleden en hun identiteit. Dit recht kunnen zij zowel in Vlaanderen als in Wallonië afdwingen via de Adoptieambtenaar van Kind en Gezin en de Direction de l’Adoption van de Autorité Centrale Communautaire. Deze instanties verzamelen de beschikbare informatie over geplaatste personen die vervolgens bij hen terecht kunnen om hun dossier in te kijken en daarbij eventueel psychologische steun kunnen aanvragen. Voor hedendaagse adopties is dit relatief eenvoudig en doenbaar: voor elke geadopteerde of geplaatste persoon wordt een dossier aangemaakt waarbij de informatie over de ouders en de plaatsing wordt verzameld. Geadopteerde en geplaatste personen kunnen deze dossiers opvragen en inkijken.
Bij de metissen is dit jammer genoeg minder eenvoudig. In de jaren 1950 en 1960, toen de metissen in pleeggezinnen werden geplaatst, werden adoptie- en plaatsingsdossiers niet door één centrale instantie aangemaakt en verzameld. Men was er in die tijd van overtuigt dat een nieuwe start met een schone lei het beste was voor het kind. Vandaag is men daarop terug gekomen. Pedagogen en psychologen zijn het er ondertussen over eens dat het voor het geadopteerde en geplaatste personen veel beter is als zij de mogelijkheid hebben te achterhalen wat hun persoonlijke traject en geschiedenis is. Het clean break beleid dat in de jaren 1950 en 1960 werd gehanteerd, is traumatiserend en we zien inderdaad dat het op heel wat geplaatste metissen zijn sporen heeft nagelaten. Als persoon niet weten waar je vandaan komt, niet weten waarom je niet wordt opgevoed door je ouders, opgroeien met het idee dat je ouders je in de steek gelaten hebben terwijl dit niet zo was, is een extreme uitdaging. Het beleid heeft dan ook heel wat nadelige gevolgen gehad op het psychologisch welzijn van deze mensen. Toch is het niet te laat om hieraan iets te veranderen.
Ook al zijn er geen centrale adoptiedossiers aangelegd, er bestaan heel wat persoonlijke dossiers over de metissen. In het kader van het onderzoek over de kinderen van Save kon ik diverse bronnen lokaliseren die verspreid zijn over verschillende archiefinstellingen. Ik traceerde archieven over de metissen in het archief van het Koninklijk Museum van Midden Afrika in Tervuren (archief van de Association pour la Promotion des Mulâtres), bij het Kadoc in Leuven (archief van het Ruandafonds van de Christelijke Middenstand en Burgervrouwen) en bij de adoptievereniging vzw Vreugdezaaiers (ondertussen gedeponeerd bij Kind en Gezin). Al deze reeksen zijn ondertussen ontsloten, in die zin dat er een namenlijst is opgesteld aan de hand waarvan kinderen via de hulp van Kind en Gezin of de Direction de l’Adoption hun dossier kunnen aanvragen. Metissen kunnen, indien zij dit wensen, ook rechtstreeks contact opnemen met deze archiefinstellingen en zelf hun dossiers opvragen. Al deze archieven werden aangemaakt door liefdadigheidsorganisaties die zich om het lot van de kinderen bekommerden eens zij in België waren. Ze bevatten voornamelijk informatie over de pleegzorgsituatie waarin de metissen, eens in België aangekomen, terecht kwamen. In sommige gevallen bevatten deze dossiers ook brieven van de biologische ouders die op zoek zijn naar hun kind.
Een cruciaal archief bevindt zich echter in het Afrika Archief van het voormalig Ministerie van Koloniën dat momenteel wordt bewaard in het Ministerie van Buitenlandse zaken en dat op termijn zal worden overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Dit archief bevat de persoonlijke dossiers die over de kinderen werden opgemaakt door de koloniale autoriteiten in Belgisch Congo en Ruanda-Urundi zelf. In deze dossiers werd informatie over de vaders en de moeders van kinderen van gemengde afkomst verzameld. De bedoeling van deze dossiers was om te evalueren of het kind al dan niet erkend was door de Europese of Belgische vader. Indien dit het geval was, kon het kind bij de vader blijven wonen. Indien het kind niet erkend was door de vader, of wanneer het kind bij de moeder woonde, werd het onder dwang weggehaald bij de moeder en geplaatst in één van de tehuizen, zoals het tehuis van Save, die hiervoor speciaal waren ingericht. Het is de taak van de overheid om deze bronnen te ontsluiten, beschikbaar te stellen voor onderzoek en toegankelijk te maken voor de rechtstreekse betrokkenen. Vandaag, bijna zestig jaar na de dekolonisatie, is dit echter nog steeds niet gebeurd waardoor een groot deel van de archieven niet kunnen worden geconsulteerd.
Tijdens het onderzoeksproject over het instituut van Save constateerde ik dat een ontsluiting van deze archieven door het opstellen van een namenlijst niet voldoende is. De individuele dossiers van metissen werden opgesteld door koloniale agenten die zich vaak mondeling informeerden over de familiale situatie van het kind. Heel wat dossiers dragen de naam die het kind in de volksmond had, anderen dragen enkel een voornaam of noemen het kind bij zijn bijnaam. Aangezien niet door de vader erkende metissen gelijkgeschakeld werden met de inheemse bevolking, hadden vele van de kinderen geen geboorteakte en geen officiële naam. Enkel door elk dossier in detail te onderzoeken is het mogelijk om de verbanden tussen de verschillende dossiers bloot te leggen. Verschillende geplaatste kinderen hebben zo meerdere dossiers waarin de informatie over hun familiale situatie verspreid is. Pas door alle dossiers naast elkaar te leggen wordt het duidelijk dat sommige Afrikaanse moeders meerdere kinderen hadden, kinderen die niet van elkaars bestaan afweten. Ik legde een databank aan waarin ik de verschillende dossiers aan elkaar linkte waardoor voor het eerst een volledig beeld over de familiale situatie van alle kinderen die in Save werden geplaatst tot stand kwam.
Ik kan dit illustreren met een kleine anekdote. Ondertussen twee jaar geleden, ging ik met Jaak Albert, een van de kinderen van Save naar het archief. Jaak had me verteld dat hij nooit had geweten wie zijn vader en moeder waren. Hij had papieren waarin stond dat zijn vader en moeder ongekend waren. Doordat ik alle dossiers had ingekeken en naast elkaar had gelegd wist ik dat er twee dossiers over Jaak bewaard werden in het Afrika Archief. Het ene dossier droeg zijn volledig naam “Jacques Albert” en bevatte dezelfde documenten die Jaak thuis had en waarin stond dat zijn vader en moeder onbekend waren. Het tweede dossier droeg eenvoudig de indicatie “Jacques”. In dit dossier vond Jaak niet alleen de naam van zijn vader en moeder terug maar eveneens de vermelding van een broer met dezelfde vader en moeder die, toen Jaak nog te klein was om het zich te herinneren, was overgebracht naar het gezin van de vader in België. Op zestigjarige leeftijd leerde Jaak bijgevolg voor het eerst dat hij familie had. Na een scheiding van meer dan 55 jaar leerden de broers elkaar opnieuw kennen.
Het verhaal van Jaak is geen unicum en toont aan dat het belang van deze informatie enorm is. De informatie die ligt besloten in de dossiers in het Afrika Archief heeft potentieel een gigantische emotionele impact op de levens van mensen en vormt vaak het ontbrekende puzzelstuk. Sommigen metissen leren eindelijk hun geboortedatum kennen, anderen vinden voor het eerst familieleden terug, weer anderen begrijpen voor het eerst waarom en wanneer ze bij hun moeders werden weggehaald, ze zien dat ze oorspronkelijk een andere naam hadden, waardoor het zoeken naar familie in Afrika makkelijker wordt. Velen halen de banden aan met hun Afrikaanse families wanneer ze de exacte omstandigheden te weten komen waarin ze van hun familie werden verwijderd, wanneer ze leren dat ze niet verlaten werden maar dat hun moeders hen onder druk naar Save brachten.
Het opstellen van de databank die het linken van deze dossiers mogelijk maakte was een tijds- en arbeidsintensief labeur. Geboortedata- en plaatsen, namen van familieleden en getuigen dienden met elkaar vergeleken te worden om met zekerheid te kunnen vaststellen welke dossiers informatie bevatten over welke kinderen. Dankzij deze databank kan ik ondertussen de meeste dossiers over de kinderen van Save linken aan de personen in kwestie. Dit is echter enkel mogelijk voor de kinderen van Save, niet voor kinderen die in andere tehuizen werden ondergebracht.
Naast het tehuis van Save bestonden er ook andere tehuizen, waarvoor dit werk nog niet gebeurde. Deze metissen, vaak afkomstig uit Belgisch Congo, hebben bijgevolg nog steeds niet de mogelijkheid om informatie over hun verleden op te vragen. Momenteel is er bovendien geen inventaris of toegang die het opzoeken van hun individuele dossiers toelaat. Waar de persoonlijke dossiers over de metissen in Ruanda-Urundi allen in één reeks zitten (dit wil zeggen dat er een reeks archiefdozen is die elkaar netjes opvolgt en waarin alle persoonlijke dossiers van de metiskinderen uit Ruanda-Urundi zitten), is dit niet het geval voor Belgisch Congo.
De archivaris van het Afrika Archief, Alain Gerard, liet me een lijst inkijken van niet ontsloten en voor onderzoekers niet toegankelijke archieffondsen. Op basis van de namen die deze fondsen kregen, meen ik te mogen besluiten dat er verschillende reeksen met individuele dossiers verspreid zitten doorheen het confidentieel archief, opgedeeld volgens territorium. De enige manier waarop ook deze dossiers adequaat ontsloten kunnen worden, is door de nodige middelen ter beschikking te stellen om ze niet alleen op te lijsten, maar in de diepte te bestuderen zodat linken tussen de verschillende dossiers kunnen worden gelegd, net zoals dit is gebeurd voor de metissen uit het instituut van Save. Aangezien dit het standaard ontsluitingsproces van archieven ver overstijgt en een erg tijdrovend karwei is, lijkt het me aangewezen deze taak niet enkel over te laten aan archivarissen maar ook een onderzoeker aan te stellen die de dossiers in de diepte kan ontleden.
Een vraag die vaak opduikt is om hoeveel personen het precies gaat. Het is momenteel niet mogelijk op deze vraag een eensluidend antwoord te geven. De enige cijfers die we met zekerheid kennen zijn de volgende:
In het tehuis van Save zaten in 1959, het moment waarop de transfers van de kinderen naar België begonnen, 124 kinderen. Tijdens de evacuatieactie werden ook de metissen uit de scholen van Byimana en Nyangezi en kleine kinderen die nog te jong waren om naar een van de scholen en tehuizen te gaan, verzameld en overgebracht naar België. In totaal konden 283 kinderen geïdentificeerd worden die vanuit Ruanda-Urundi en de Kivu-regio naar België werden gebracht. Mogelijk werden bij deze berekening kinderen over het hoofd gezien. Sommige dossiers bevatten geen tot weinig informatie en het was dus niet altijd mogelijk om met zekerheid te bepalen wat er met welke kinderen gebeurde, wie naar België gebracht werd en wie niet.
De reeks betreffende de metissen uit Ruanda-Urundi in het Afrika Archief van het ministerie van koloniën bevat in totaal 881 individuele dossiers. Echter, vele dossiers overlappen elkaar en bovendien loopt deze reeks van de jaren 1920 tot 1962. Het gaat dus om alle metissen die ten tijde van de Belgische aanwezigheid in Ruanda-Urundi werden geregistreerd door de Belgische koloniale autoriteiten. Lang niet al deze metissen werden overgebracht naar België. Metissen die erkend waren door hun vaders, vielen onder zijn hoede en bleven doorgaans bij de vader wonen. Een aanzienlijk deel van de 881 dossiers betreft bovendien kinderen van Arabieren en Afrikaanse vrouwen die quasi allemaal door hun Arabische vaders werden erkend en in Afrika bleven wonen.
Wat betreft het aantal metissen in Belgisch Congo kunnen we terugvallen op een officiële telling die door de overheidsinstanties werd georganiseerd in 1948. Op dit moment registreerde de Belgische staat een totaal 4056 metissen op het gekoloniseerde grondgebied waarvan iets meer dan 16 procent erkend was door de vader. De vakliteratuur vermeld vele schattingen over het totale aantal metissen in Belgisch Congo die variëren van een 1000-tal tot 12.000 kinderen maar er is, op de telling van 1948 na, nooit een tweede officiële telling van het aantal metissen in de koloniale gebieden gebeurd. Het is momenteel niet geweten hoeveel van deze kinderen in tehuizen werden geplaatst en hoeveel er nadien werden overgebracht naar pleeggezinnen in België en andere westerse landen. De archieven die hierover verheldering kunnen brengen bevinden zich eveneens in het Afrika Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn momenteel niet toegankelijk, noch voor de rechtstreekse betrokkenen, noch voor onderzoekers.
Waarschijnlijk bleef het grootste deel van de Congolese metissen in Afrika wonen na de onafhankelijkheid maar toch zijn er verschillende tientallen kinderen die werden overgebracht en geplaatst. Zo hebben we kennis van de meisjes uit Kivu die bij de Soeurs de la Sainte Famille werden opgevangen, van een groep van zestien metissen die door protestantse missionarissen werden opgevangen in Lubero en die in België werden ondergebracht in het tehuis “Notre Maison” te Ukkel alvorens ze naar pleegfamilies werden gestuurd. Verder was er ook een groep van een twintigtal kinderen uit Katanga die was ondergebracht in de zogenaamde “Home Betty” die onder de directie stond de protestantse pastoor Deschacht en zijn vrouw. Ik ontvang sporadisch aanvragen van metissen personen die in andere instellingen dan Save werden geplaatst of die door privépersonen naar België werden gebracht en die bijgevolg ook niet kunnen geholpen worden door Kind en Gezin en de Direction de l’Adoption.
Wat betreft een schatting van het aantal kinderen dat in België werd opgevangen kunnen we voor de cijfers terugvallen op de archieven van de liefdadigheidsorganisaties die zich om de kinderen bekommerden. De Association pour la Promotion des Mulâtres, een liefdadigheidsinstelling die hulpbehoevende metissen in België steunde legde in totaal ongeveer 1000 individuele dossiers aan. Het Ruandafonds van de Christelijke Middenstands en Burgervrouwen, dat uitsluitend actief was in de opvang van de kinderen van Save, legde 96 dossiers aan. Het Adoptiewerk van Thérèse Wante plaatste 52 kinderen in pleeg- en adoptiefamilies. De vreemdelingenpolitie van de Openbare Veiligheid registreerde het merendeel van de naar België overgebrachte metissen in de loop van de jaren 1960.
Het opsporen en ontsluiten van de dossiers van de metissen uit Belgisch Congo is een werk dat liefst zo snel mogelijk wordt gedaan. Vandaag zijn de metissen de zestig gepasseerd. Het is een generatie waarvoor de tijd dringt en de vragen waarmee zij worstelen zullen niet met hen verdwijnen. Hun kinderen en kleinkinderen stellen zich dezelfde vragen over hun origine en hun geschiedenis. Om te vermijden dat de historische pijn van generatie op generatie overgedragen wordt, dient er nu actie te komen. Een echte erkenning en verwerking van een problematisch verleden is pas mogelijk als er op een transparante manier met dit verleden wordt omgegaan.