De kwestie van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika.

Jaak Albert        

RB Boek-mixed BW_page256_image34.jpg

Beste aanwezigen in al jullie hoedanigheden,
 
 
Met  groot genoegen kom ik mijn getuigenis afleggen, als bijna 65-jarige metis van een blanke Belgische vader en een inlandse Tutsi-vrouw, ben ik in 1952 geboren in Rwanda.
 
 Waarom een genoegen? Sinds het Vlaams Decreet van 24 april 2015, is er  eindelijk er een mogelijkheid gekomen, voor al de metissen van Rwanda en  Burundi in Vlaanderen die door een gedwongen afstand van hun moeder in een adoptie- of  pleeggezin geplaatst werden, om  hun dossiers in te kijken via Kind en Gezin en op die manier hun identiteit als metis een plaats te geven!
 
Toen ik 6 jaar oud was, werd ik in het Instituut  voor metissen in Save geplaatst. Ik had slechts enkele herinneringen aan mijn moeder en vader. Ik leefde alleen met mijn moeder in Kisenyi in een stenen huis. Als metis werd ik regelmatig gepest door de zwarte inlandse kinderen en mocht ik niet naar de blanke scholen. Tijdens een tentenkamp,georganiseerd door het Instituut, in mijn geboortedorp hebben mijn blanke vader en mijn moeder afscheid van mij komen nemen.
 
Kort daarna, toen ik 7,5 jaar oud was , werd ik samen met andere kinderen van Save naar België gebracht in een weeshuis “ villa,Bambino “ te Schoten. Dit weeshuis  was van Adoptiewerk Thérérse Wante.Na bij verschillende pleeggezinnen geweest te zijn, kwam ik terecht in een arbeidersgezin in Antwerpen waar ik een mooie jeugd heb gehad. Naargelang hun mogelijkheden , hebben mijn Vlaamse pleegmoeder en Nederlandse pleegvader mij steeds gesteund. Onlangs vernam ik van mijn 94-jarige pleegmoeder dat zij en mijn ondertussen overleden pleegvader, mij altijd hadden willen adopteren, maar dat Thérése Want, directrice van Adoptiewerk , dat steeds heeft voorkomen.
 
In 1975 ben ik als politieman in Antwerpen aan het werk gegaan. Ik was de eerste kleuring in het Antwerpse korps. Ik heb mijn carrière voleindigd als rechercheur OGP HPK.  
 
Ik heb nooit geweten wie mijn biologische vader en moeder waren. In 2010 heb ik daarom bewust meegewerkt aan een boek  “De bastaards van onze kolonie “. Ik hoopte daarmee onze situatie als metis en niet als mulat of halfbloed , in de kijker te plaatsen en zo voor mijzelf mijn afkomst als half Belg en half Afrikaan een plaats te kunnen geven in de Belgische samenleving. Ik hoopte ook dat het een naslagdocument kon zijn voor mijn drie kinderen.
 
Gans mijn leven ben ik op zoek geweest naar mijn ouders, daar ik geen familienamen bezat, was dit zeer moeilijk en heb ik verschillende keren foute pistes gevolgd, met negatieve psychologische gevolgen . In augustus 2015 hebben wij , verscheidene metissen van de beide landstalen, besloten een feitelijke vereniging “ Metis van België “ op te starten,  om zo  beter contacten te leggen met al de actoren in deze materie.
 
Nadat ik mijn dossier had opgevraagd aan het Vlaams Centrum voor Adoptie van Kind en Gezin, die een coördinerende rol heeft in deze materie, heb ik samen met de historica Sarah Heynssens in de maand september 2015 , in het Afrika-archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Brussel , twee verschillende dossiers gevonden.   Het dunste dossier onder de naam : Jacques Albert , met allemaal officiële documenten: van het Parket, het  Dorpshoofd, de Moeder-overste Irma De Rycke van het Instuut voor Mulatten
 
in Save en van de Adoptiedienst van T. Wante in Berchem,  is dit dossier mij bekend en ook in mijn bezit. Daarin stond vermeld dat mijn ouders onbekend waren en dat ik geen geboorteakte had. De naam Albert was door de Moeder-overste gegeven na het doopsel en vlak voor de afreis naar België.   In het dikkere dossier onder de naam:  Jacques, bevinden zich ook  officiële en vertrouwelijke documenten van : de  Politie, het  Parket, van de Moeder-overste , betalingsbewijzen van mijn vader, briefwisseling van de Spaarkas van Congo en Ruanda-Urundi, brieven van mijn vader en de identiteit van mijn beide ouders.
 
Toen ik dit dossier doornam, vielen alle ontbrekende puzzelstukken in elkaar. Mijn vele  onbeantwoorde vragen,  kregen nu eindelijk een antwoord.  En voor mij, op dat moment in de zaal van het Afrika-archief was het belangrijkste dat ik las, dat mijn ouders in 1949 een zoon kregen, genaamd Jean en dat hij werd erkend door mijn vader Henri Boreux ° 17/03/1921.  Ik wist niks van mijn broer zijn bestaan in Rwanda, omdat ik daar van 1952 tot eind 1958, alleen leefde met mijn moeder in een stenen huisje dichtbij het Kivumeer in Kisenyi.
 
Maar na enig opzoekingswerk via internet, stelde ik vast dat mijn vader op 12 mei 2010 is overleden in Profondeville ( Wallonië) en dat mijn broer in dezelfde gemeente woont en werkt.   Dankszij het Vlaams Centrum Voor Adoptie  en een afdeling daarvan, nl.  het Adoptiesteunpunt, hebben wij in overleg, een brief opgesteld om mijn broer te contacteren, zonder te bruuskeren in zijn huidig leven!  Eind november 2015 hebben wij elkaar voor de eerste keer in ons leven ontmoet en dat was in zijn gemeente te Profondeville, alwaar ook mijn vader begraven ligt. Fantastisch, het klikte al van de eerste blik. Na onderlinge bevraging , hadden wij veel met elkaar gemeen. Een vraag naar een DNA-onderzoek bleek overbodig!
 
Ik kan u niet beschrijven welke emoties ik sindsdien heb ervaren:
 
1) Onbegrip voor  mijn vader, dat hij mij niet erkend heeft en mijn broer wel.
 
2) Verwondering dat hij mijn moeder alimentatie en een stenen huis gaf en gans mijn verblijf in het Instituut te Save betaalde en tevens de reis naar België.
 
3)  Woede ten opzichte van al de personen die deze dubbele boekhouding mogelijk hadden gemaakt, een dossier waarin ik geen geboorteakte kreeg en daardoor ook de Belgische nationaliteit mij werd ontzegd. Hierdoor heb ik als tiener, werkzoekende en huwelijkspartner veel financiële , administratieve en morele problemen gehad. Zaken die mijn broer niet heeft meegemaakt.
 
4)  Blijdschap dat ik een nog levend  familielid heb gevonden na zovele jaren.
 
63 jaren is een mensenleven dat wij samen gemist hebben om elkaar te kennen, te helpen en te onderhouden. Ik begrijp dat dit gegeven zeer uitzonderlijk is en dat ik met tevredenheid zal koesteren. Maar wat met al die broers en zusters die gesepareerd werden in verschillende families?
 
 4
In 1955 heeft mijn vader een huwelijk aangegaan met een Belgische vrouw, waarvan hij in Rwanda 3 kinderen heeft gekregen. Vandaag leeft er nog maar één van en dat is mijn halfzuster Bénédicte. Toen zijn vrouw van mijn bestaan in kennis werd gesteld, was zij  woedend op haar overleden man. Waarom had hij haar niet in kennis gesteld? Zij had met plezier ook voor mij willen zorgen. Sindsdien houden wij regelmatig contact met de beide families, ondanks de taalbarrière en het gemis van meer dan 63 jaren. Naar mijn moeder , waar ik toch zes jaren mee samen heb geleefd, ben ik nog op zoek Naar, met hopelijk enig resultaat,  zeker nu ik haar naam weet.  Maar ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat na de vele genocides in Rwanda en haar mogelijk bejaarde leeftijd, dat het zoeken is naar een speld in een hooiberg. Graag zou ik dit hoofdstuk afsluiten met enige kennis van haar.   
 
Geachte aanwezigen bedankt om naar mijn getuigenis te hebben geluisterd.