Charles

Charles °1944. Charles ontvangt me in zijn kabinet. Al zijn afspraken werden geannuleerd om een namiddag te kunnen praten. Het wordt een open gesprek over een leven waar vaak alles werd achtergelaten. Dat vermogen om alles achter zich te laten is zijn levensstijl geworden. Zijn koffer staat altijd klaar om te vertrekken.

RB Boek-mixed BW_page256_image16.jpg


Mijn vader leefde in Moravia, Burundi. Ik weet niet hoe hij mijn moeder leerde kennen. Hij was een koloniaal op een plantage. Mijn moeder werkte daar. Mijn geschiedenis begint op het ogenblik dat mijn moeder zwanger wordt. Ze had de keuze tussen een abortus en blijven werken op de plantage of haar kind houden en teruggaan naar haar familie. Mijn vader wilde dit kind niet hebben en wilde ook niet dat de zwangerschap uitlekte. Mijn moeder koos er echter voor om terug te gaan naar haar familie. Ik ben geboren in 1944. Een vrouw met een kind van een onbekende blanke vader werd toen niet gunstig onthaald, noch bij de blanken, noch bij de zwarten. Mijn moeder werd zelfs vergiftigd tijdens haar zwangerschap. Ze wilden een miskraam uitlokken. Ze zijn er echter niet in geslaagd.

Het contact met mijn vader werd afgebroken toen mijn zwangere moeder de plantage verlaten had. Ik heb mijn vader nooit gezien. Ik had later mijn vader kunnen zoeken, maar ik heb ervoor gekozen om dat niet te doen. Hij heeft een keuze gemaakt waarvan ik voelde dat ik er niet tussenbeide kon komen. Waarschijnlijk was ik heel bang dat hij me zou ontgoochelen. Veel metissen waren teleurgesteld of gekwetst toen ze hun vaders terugvonden. In 1991 vond ik toch toevallig de familie van mijn vader terug. Hij had in het begin van de jaren 1950 alles in Congo verkocht en was naar België teruggekeerd.


De familie van mijn moeder woonde in het dorp Liba, dichtbij de missiepost Kansi. Toen ik vijf jaar was, vaardigde de Belgische administratie regels uit om mij als mulat te transfereren naar Save. Dat gebeurde onder dwang, maar de zwarten stelden daar niet veel vragen bij. Misschien werd die verplichting heel positief meegedeeld. De scholing van de metissen was immers in het belang van het kind. Ik ben dus naar een internaat gestuurd. Daar ontmoette ik kinderen die in dezelfde situatie zaten als ik. Ik was verdrietig omdat ik mijn moeder had moeten achterlaten. Zoiets was toen echter normaal en natuurlijk. In theorie konden de moeders hun kinderen nog komen bezoeken. De moeders werden echter ontmoedigd om te komen. Na een paar keer kwamen ze niet meer. Ik herinner mij dat ik Kinyarwanda sprak toen ik er aankwam, maar dat was daar verboden. Ik moest zo vlug mogelijk Frans leren spreken. Ze probeerden ons volledig los te maken van onze achtergrond.

RB Boek-mixedCharles2.JPG


Als we in onze puberteit kwamen, rond tien, elf, twaalf jaar, werden we naar het college gestuurd. Die school was in Nyangeze, dichtbij Bukavu in Congo. Mijn college was een gloednieuw gebouw. Zwarte kinderen uit de buurt liepen er ook school. Er was echter een speciale afdeling voor mulatten en een andere afdeling voor de zwarte kinderen van traditionele chefs. Ik heb daar twee jaar gestudeerd en toen werd ik naar België gestuurd. Toen we in België aankwamen, organiseerde pater Charles Dury de opvang in Franstalige gezinnen en pater Eugeen Delooz de opvang bij Vlamingen. Pater Dury heeft zich met mij beziggehouden. Ik werd ingeschreven in het College St. Michel in Brussel en in een gastgezin geplaatst. Ik was zestien jaar. Ik was niet gelukkig in dat gastgezin. Dus ging ik naar het internaat. Een jaar later sloot het internaat in Brussel en moesten ze een nieuwe plaats voor mij zoeken. De APPM (‘Association pour la Protection des Mulâtres’) heeft voor mij een plaats gevonden in een gastverblijf, eerst in de buurt van Bergen, dan weer in Namen, bij pater André. Ook daar voelde ik mij helemaal niet thuis en ben ik vertrokken.

Het laatste jaar van het middelbaar heb ik afgewerkt in Bouillon, aan het koninklijk atheneum. Daarna heb ik me ingeschreven aan de Université Libre van Brussel waar ik rechten heb gestudeerd.
Na mijn studies schreef ik me in aan de balie van Brussel. Het was echter helemaal niet gemakkelijk om een stageplaats te vinden. Toen werd een stage in een advocatenkantoor nog niet vergoed. Ik moest dus een advocatenkantoor vinden dat mij wilde betalen. Dat is gelukt. In de jaren 1980 startte ik zelf een kabinet op. Het nam een heel snelle start. Na zes maanden moest ik er al twee medewerkers bij nemen. Op een bepaald moment had ik er genoeg van. Ik dacht dat ik me nuttiger zou kunnen maken in Zaïre, het voormalige Congo. Ik heb mijn kabinet achtergelaten. Het plan was om niet meer terug te keren naar België. Ik heb wel vijf jaar een kabinet gehad. Ik wilde in Congo blijven. Mijn vriendin kon Afrika echter moeilijk verdragen. Ze werd depressief. We beslisten om naar België terug te keren en opnieuw een kabinet op te starten.

In 1997 ben ik naar Rwanda teruggekeerd. De oorlog was voorbij en de Rwandezen geloofden in de toekomst van hun land. Opnieuw dacht ik dat ik daar voorgoed naartoe ging. Ik heb alles achtergelaten in België. Mijn moeder verliet Rwanda in het begin van de jaren 1960 toen de problemen tussen Hutu’s en Tutsi’s begonnen. Ze is gevlucht naar Burundi. Ik ben haar daar gaan bezoeken in 1992 en 1993. We hadden elkaar al dertig jaar niet meer gezien. Na de genocide van 1994 keerde ze terug naar Rwanda. Toen ik in 1997 terugging naar Rwanda was het ook om weer contact op te nemen met haar. Dit was niet gemakkelijk. Ik voelde me een buitenstaander in de maatschappij. Ik had altijd een tolk nodig om met haar te spreken. Ik had gehoopt het Kinyarwanda snel weer op te pikken. Dat was echter niet het geval. Ik dacht dat je een moedertaal nooit kon vergeten. Nu woon ik in België. Ik ben twee keer teruggekeerd naar Afrika, telkens met het plan daar te blijven. Maar ik zit hier nu weer.

Naar België komen was voor mij naar huis komen. In Afrika werd ik immers door de zwarten als een blanke beschouwd. Pas toen ik in België was besefte ik dat ik ook Afrikaan was. Ik was toen al zestien jaar. In België heb ik nauwelijks racisme ervaren. Ik kan misschien wel een paar anekdotes vertellen, maar niets echt schokkends. Ik weet wel dat er racisme bestaat en in nachtclubs werd ik al verschillende keren niet binnengelaten. Dat raakt me echter niet. Ik weet dat ik geen vreemdeling ben, ik ben hier thuis. België is mijn land. Er is geen enkele reden om mij de toegang te ontzeggen. Ik weet dat een appartement vinden ook niet altijd gemakkelijk is. Mensen kunnen soms racistisch reageren. Ik heb echter steeds als zelfstandige gewerkt en dat maakt een verschil. Ik was van niemand afhankelijk. Ik ken de vooroordelen die met huidskleur te maken hebben. Maar ik denk dat je dat zelf kunt aantrekken of afstoten. Het is soms te gemakkelijk om alle tegenslagen op racisme te steken.

Mijn vader heeft een dochter gekregen uit zijn huwelijk met een Belgische vrouw. Ook mijn moeder is hertrouwd en heeft nog andere kinderen gekregen. Mijn halfzus aan de kant van mijn vader is zes jaar geleden gestorven. Ik heb mijn vader nooit willen of durven opzoeken. Maar de geschiedenis haalt ons wel in.Op een bepaald moment in het begin van de jaren 1990 kreeg ik een briefje van een vriend. Daar stond op dat een vrouw, via de Witte Zusters, een metis zocht met de naam ‘André’, geboren in Burundi in 1947. De naam van zijn moeder stond er ook op. Ik herkende de namen. Ik wist dat het mijn neef was, de zoon van de broer van mijn vader. Ik nam contact met de overste van de Witte Zusters te Brussel. De zuster vertelde over een weduwe die in de familiepapieren een document had gevonden dat aantoonde dat haar man een kind gemaakt had in Afrika. Ze wilde het kind van haar man terugvinden. Zo is ze bij mij terecht gekomen. De volgende dag kreeg ik al een telefoon van een vrouw die al gedurende anderhalf jaar de sporen zocht van de zoon van haar man. Het was goed om elkaar eens te zien. Ze woonde in Sommières, en we maakten een afspraak op een zaterdag om 16 uur. Toen ik in Sommières was aangekomen, belde ik aan bij die dame. Toen ze me zag, schrok ze. Ik leek blijkbaar ongelooflijk sterk op haar schoonbroer, mijn vader. Ze vertelde me dat ik nog een halfzus had. Ze heeft haar toen opgebeld, maar mijn halfzus zei dat ze zich niet klaar voelde voor een ontmoeting met mij. Ze had wat tijd nodig. Ik had toen ook beslist dat het tijd werd dat ik mijn moeder zou gaan bezoeken. Ik had ze al dertig jaar niet meer gezien en ik wist dat ze in Burundi leefde. Ik heb een ticket geboekt en ik ben naar Bujumbura gegaan. Na mijn terugkeer uit Burundi wilde mijn halfzus mij nog steeds niet zien. Ze was gechoqueerd dat haar vader in Afrika een kind had verwekt van wie ze niets wist. In elk geval heeft ze op een bepaald moment toch contact met mij opgenomen. We konden redelijk goed met elkaar opschieten en hielden contact. Een aantal jaren geleden is ze gestorven. De vrouw die ons in contact bracht met elkaar en mijn neef is ook overleden. Aan de kant van mijn vader is er ook nog een klein nichtje en zijn er kinderen van mijn neef over wie ik niets weet.
Ik herinner me dat ik de eerste keer gehuild heb op de dag dat mijn moeder me achtergelaten heeft in het internaat. Daarna heb ik me  vermand en heb ik nooit meer gehuild. Ik zou morgen opnieuw alles kunnen achterlaten. Ik heb dat al verschillende keren gedaan in mijn leven. Men moet vooruitkijken in het leven. Vandaag ben ik hier, morgen misschien ergens anders. Ik heb geen spijt van mijn beslissingen. Ik wil ook geen spijt hebben. Waar ik ben, maak ik er het beste van. Carpe diem, daar geloof ik in.

In het eerste pleeggezin waarin ik belandde, kon ik het goed vinden met mijn pleegvader. Ik kon het echter niet verdragen dat mijn pleegmoeder deed alsof ik op hetzelfde niveau stond als haar zoon. Ik zag het verschil en hield een afstand. Ik vond het ook logisch dat er een verschil was. Ik was toen zestien jaar. Ze moesten mij niet proberen wijs te maken dat ik gelijk was aan hun bloedeigen kind. Op kerstavond kreeg de zoon een mooi stuk speelgoed en ik kreeg zakdoeken. Ik kreeg simpelweg zakdoeken. Ik wilde liever onafhankelijk zijn en hen bezoeken als ze me uitnodigden. Die mensen zijn ook overleden, de zoon leeft nog. We hebben nog steeds contact.

Voor de kinderen die langer in Afrika leefden voor ze naar België kwamen, was de situatie helemaal anders dan wanneer ze hier als heel klein kindje aankwamen. Ik heb de indruk dat het veel fragieler is om als klein kind losgerukt te worden uit je omgeving. Daarom heb ik geparticipeerd in verschillende verenigingen voor metissen. Daarom vind ik deze getuigenissen ook belangrijk, want ze tonen aan hoe verschillend we omgaan met onze ervaringen. Er zijn metissen die zich blank voelen en anderen die zich zwart voelen en er zijn ook metissen die alleen metis willen zijn. Ik heb al aan de universiteit in Brussel een vereniging opgericht. Het was ook gewoon leuk om onder elkaar te zijn en elkaars ervaringen te horen. Het belangrijkste doel was om de koloniale archieven over de metissen geopend te krijgen. Deze archieven zijn heel belangrijk voor onze identiteit.

Bij mijn terugkeer uit Rwanda was ik ontgoocheld. Het contact met mijn moeder was moeilijk en ik had vreselijke dingen meegemaakt. Op een zeker moment moest ik over de grens gaan in Congo. Toevallig kwam ik in het midden van een veldslag tussen rebellen en het Congolese leger terecht. Met veel geluk overleefde ik de aanval, maar een vriend werd dodelijk geraakt door een verloren kogel. Na die gebeurtenis ben ik nog maanden blijven werken, maar ik kon geen rust meer vinden. Ik vroeg me steeds meer af wat ik daar in godsnaam aan het doen was. Ik had tijd nodig om na te denken. Ik heb een jaar in de Alpen geleefd.

Ik ben in Rwanda nog naar het internaat gaan kijken waar ik als kind verbleef. In mijn herinneringen kon ik me de gebouwen nog voorstellen. Maar alles was anders. Alles was aangepast. Mijn herinneringen heb ik echter nog. Door mijn vele verhuizingen zijn de echte foto’s echter verloren gegaan. Als je mij zegt dat ik mijn koffer moet pakken dan staat hij onmiddellijk klaar. Ik vertrek. Ik tracht mij te ontdoen van al de ballast die ons vasthoudt aan één plek. Er is niets dat mij vasthoudt.

 

Lucette

Luna vertelt graag. Lange tijd heeft ze geleefd in België, zonder haar moeder. Alle zeven kinderen werden immers naar België gestuurd voor hun onderwijs. Ze gingen naar school en woonden in een huis op het platteland. Vader kwam om de drie jaar voor zes maanden naar België. Toen moeder aankwam was ze een vreemde, een primitieve met gewoonten die problemen veroorzaakten bij de kinderen. Ze vertrekt naar een pensionaat, maar slaagt er niet in te studeren. Als 17 jarige gaat ze naar Afrika en probeert nu een leven lang de kant van haar moeder terug te zoeken en daar de waarde van te vinden. Kiezen voor Afrika is kiezen voor een moeder die ze eigenlijk geen recht heeft gedaan. Ze is één van de weinige metisse vrouwen die gehuwd is met een Afrikaanse man en nu resoluut de kaart trekt van een cosmopolitische wereld.
RB Boek-mixed BW_page256_image47.jpg

Een vlek van de zonde

Mijn moeder was Congolese, mijn vader Belg. Metis zijn is twee verschillende achtergronden hebben, twee culturen en toch Belg zijn. Voor mij is dit een rijkdom die ik geleerd heb te appreciëren met de leeftijd. Lange jaren heb ik dit echter niet verstaan. Ons drama ligt daar: niemand begrijpt dat we Belgen zijn met een cultuur meer. Een surplus. De meeste kolonialen zagen het anders: wij hadden voor hen de helft minder. “Volledige” Belgen waren de helft meer aangezien onze Afrikaanse kant inferieur was. Wij leven zo met twee uitersten in onszelf. 

En aangezien wij niet blank waren, werden wij als inferieur gezien, maar iets minder dan de zwarten. Dat hebben wij gevoeld en dat is niet zo eenvoudig om hier als mens mee om te gaan. Wij waren wel beter dan de zwarte Congolezen, maar het is alsof we een vlek hadden of zo, een vlek van de zonde. Het is iets wat blijft. Dat op ons gekleefd werd.

Ik ben naar België gekomen in 1955, ik was vijf, zes jaar. Ik ben in Congo geboren en ben vertrokken voor het einde van de kolonie. Ik heb het gevoel dat men mij iets afgenomen heeft die goed was voor mij. Dit paradijs ben ik blijven zoeken. 

 Het huwelijk van mijn ouders

Mijn vader is geboren in 1902, en had mijn grootvader kunnen zijn. Hij sprak Lingala zoals mijn moeder.  Hij was een verlegen man. Hij vertrok naar Kongo zonder vrouw en vond daar een vrouw waarvan hij hield, al kon hij er niet mee trouwen. Mijn moeder had haar eigen ruimte, en hij woonde in het huis met frigo en een tafel waar messen en vorken op lagen. Bij mijn moeder aten we Afrikaans. Dat alles waren we vlug vergeten in België. Mijn ouders leefden samen, maar op de manier waarop blanke mannen en zwarte vrouwen leefden in de tijd van de kolonies. Mijn moeder had een Afrikaanse plaats om te koken en mijn vader leefde in het huis.

Mijn ouders konden niet huwen tijdens de koloniale tijd, maar hebben gewacht tot ze naar België kwamen. Ik herinner mij hun huwelijk : ik was dertien jaar.

Samen in een pensionaat in België

Ik heb twee zussen en twee  broers die ouder zijn . Na mij is nog een zus en een broer geboren. Telkens we de leeftijd hadden, rond 12 jaar, werden we naar België gestuurd voor onze studies. Ik herinner mij wel dat ik vaak ziek was na mijn aankomst hier. Mijn oudste zus heeft hier nog het meest van afgezien : ze heeft zich opgeofferd voor ons. Er is niemand die een diploma behaald heeft. Het was toch anders dan de kinderen die hun ouders rond zich hadden. Maar we trekken allen ons plan. Het gaat, we mogen niet klagen.

Dat heb ik pas later begrepen; dat we niet mogen klagen. Lang heb ik mij afgevraagd waarom ik daar niet heb kunnen blijven. Ik heb in de studiegroep Maischa gezeten en onderzoek toont wel dat het voor metissen moeilijk was om in Kongo een goede scholing te krijgen. In de blanke scholen werden we niet echt geaccepteerd, daarbij was het nog ver van de dorpen en de zwarte scholen waren ook een probleem. In die tijd bestonden nog geen scholen voor metissen. Daarom is men begonnen om de metissen in speciale instituten te plaatsen, een beetje zoals in Australië. Men vertelde de kinderen dat hun moeders niet voldeden voor hun opvoeding; halve Belgen verdienden beter. De scholen voor metissen waren zeer grote pensionaten waar men de moeders doorgaans niet meer terugzag. Meestal ging het ook over kinderen die nooit erkend waren door de vaders. Save is hier een voorbeeld van. Veel van die kinderen wonen nu in België.

De oudste kinderen kwamen voor mij naar België en zorgden voor de jongeren. We gingen op pensionaat voor een gans trimester. Alleen in de vakanties kon ik buiten. Mijn vader had een woning op het platteland. Hij kwam elke drie jaar voor zes maanden. Mijn moeder bleef in Afrika. We vergaten eigenlijk dat we een moeder hadden!

Mijn oudste zus zorgde dan voor ons. Dat was haar rol in de familie. Als vader er niet was zorgde zij, maar ze was ook nog heel jong ; zestien, zeventien,achttien jaar. Mijn moeder is toegekomen in 61, na de onafhankelijkheid. Voor ons was ze ondertussen  een onbekende geworden. Ze kon geen Frans spreken en wij waren de taal verleerd. Wij waren altijd samen geweest, maar mijn moeder had gans die periode haar kinderen niet meer gezien en was voor al die kinderen een vreemde geworden. Ook haar gewoonten waren ons vreemd geworden. Voor haar was het een harde realiteit. Ze zocht contact met andere Congolezen, van haar streek, van haar stam. Voor ons waren dat allemaal mensen die we niet kenden en die we ook niet verstonden. Het leek ons allemaal heel erg primitief.

Een stukje onzichtbaarheid opheffen

Mijn vader is gestorven in 1977 maar hij vertelde nooit veel. Dat was zo in die tijd. We vroegen niets, al hadden we veel willen vragen. We zijn opgegroeid met respect voor de ouderen. Een gans stuk van onze geschiedenis wisten we niet: wie was onze moeder voor hem? waarom hield hij van Afrika? Waarom werden we alleen naar België gestuurd?

Daarom heb ik veel aan de verenigingen voor metissen: we hebben allen een beetje dezelfde geschiedenis. Het zijn vooral vrouwen, mannen lijden meer in zichzelf. We waren met veel metissen maar om de één of andere reden waren we voor de Belgische gemeenschap nooit zichtbaar. Misschien ligt dat aan ons: we passen ons ongelofelijk aan. We willen precies iedereen ervan overtuigen dat we echt wel Belgen zijn; en evenveel waard als een “ganse” Belg, zelfs meer. Nu begint dit te veranderen: men wil iets zichtbaar maken, een stukje onzichtbaarheid opheffen.

 Kinderen geboren uit een huwelijk of verstoten worden

Mijn vader was het buitenbeentje van de familie. Hij durfde toch huwen met mijn moeder. In die tijd betekende dat toch dat hij een hart hard en daar ook durfde voor uitkomen. Hij heeft van ons allen veel gehouden, en heeft voor ons gezorgd. Als je dan al die metissen ziet die gewoon achtergelaten werden, waarvan de familie hen niet eens wil zien, alle metissen die in Congo achtergebleven zijn. Zo zijn er zoveel. Voor ons was het gelukkig anders.

In onze groep zit een man. Zijn vader heeft hem naar België laten komen op zijn zes jaar. Zijn vader is gestorven, maar heeft hem nooit erkend als zijn zoon. Nooit officieel. Maar iedereen in de familie wist dat, wist dat het ook een kind van die vader was.  Het kind werd gewoon bekeken als een misstap na een avontuurtje met een Afrikaanse en dus geen officieel kind. Voor de familie was en bleef hij een bastaard. Men deed hiervoor de ogen dicht. De jonge mannen vertrokken immers naar de Congo zonder hun vrouw en kwamen terecht in de brousse. Was men dan zo gek te geloven dat er geen relaties en kinderen zouden uit voortkomen? Dat is natuurlijk totaal onmogelijk. 

Toen bestond de pil nog niet. Voor zwarten is het goed om kinderen te hebben. Het is een rijkdom uit de hemel en een zegen. De Belgen werden een beetje gezien als de goden, superieur aan hen. Veel vrouwen voelden zich uitverkoren, het was een introductie in een cultuur die ze niet kenden. Maar ze bleven meestal wel in een onderdanige positie en hadden niets te zeggen.

Een moeder die men niet verstaat

Hoe verenig je een « onderdanige » en een « superieure » kant ? Wat doe je daarmee ? Ik heb mijn Afrikaanse kant altijd heel erg sterk gevoeld, mijn jeugd was voor mij het paradijs. Ik interesseer mij daarom heel erg voor Afrika. Het is alsof ik de kant die men mij heeft afgenomen terug opzoek. Maar lange tijd heb ik veel niet verstaan.

Ik ben gehuwd met een Afrikaan uit Zanzibar. Hij heeft mij heel veel geleerd over de Swahili cultuur die eigenlijk prachtig is. Dankzij hem heb ik geleerd om respect te hebben voor mijn moeder, bijvoorbeeld. In de Afrikaanse cultuur wordt de moeder heel erg gerespecteerd. Hij leerde mij dat men niet op een bepaalde manier kan spreken met je moeder, dat ik niet respectvol was tegen haar. Met mijn moeder en hem klikte het onmiddellijk. Van haar schoonzoons is hij de enige Afrikaan. Met de andere schoonzonen is het minder van een leien dakje gelopen. Ze maakten grove fouten die in haar hart zijn blijven klinken. Ook mijn zussen begrepen haar cultuur niet meer. Ze huwden met Belgen en er waren voortdurend spanningen. Het is niet zo eenvoudig om ineens een Afrikaanse moeder te krijgen die men niet eens kan verstaan, terwijl je zelf hier bent opgegroeid.  Door mijn man heb ik geleerd om van mijn moeder te houden.

Daarvoor waren er tussen ons voortdurend spanningen. Een Belgische tiener kan je niet opdragen om bijvoorbeeld het eten te maken, zonder meer. We leefden al zo lang alleen en dan was daar ineens een moeder waar ik mij eigenlijk voor schaamde. Ik heb zelf aan mijn vader gevraagd om op pensionaat te gaan, omdat er te veel conflicten waren met mijn moeder.

Minder dan de anderen

Voor de familie van mijn vader waren we anders, niet zoals hen. Zij waren beter tot de dag van vandaag. Misschien beginnen ze te begrijpen dat ze een fout gemaakt hebben. Ze realiseren zich dat er iets gebeurd is die niet normaal is. Men nodigt je bijvoorbeeld niet uit. Voor een huwelijk of zo. Mijn grote zus heeft mij zo heel veel verhalen vertelt. De ouderen hebben hier meer onder te lijden gehad. Maar ik wil mij hier niet mee bezig houden.

Als je ouder wordt dan zijn dit dingen die je opmerkt. Toen ik jonger was trok ik mij hier niets van aan. Maar mijn oudste zus zag dingen waar ze ons voor afschermde. Men liet steeds voelen dat we eigenlijk inferieur waren aan de anderen. We waren kinderen van de kolonies, zwarte kinderen. Automatisch waren we geen deel van de elite.

In Afrika was in gelukkig. Ik was een kind en voelde geen verschil. Ik was omringt door een heel grote familie. Dat was voor mij het paradijs. Toen ik in België aankwam was het heel erg moeilijk. De aanpassing was enorm. Gelukkig had ik mijn zussen en broers rondom mij en leefden we op het platteland. We gingen allen naar goede scholen. De oudsten zaten op pensionaat, die hadden het lastiger dan ik. Toen waren de pensionaten super streng. Voor mij ging het nog. Ik denk dat we toch een beetje beschermd leefden. Het racisme voelden we vooral bij de familie van mijn vader. We durfden niet roepen, we liepen op eieren. Men sprak over ons alsof we minder dan niets waren. We waren een vergissing, een misstap van de samenleving. Misschien was het gewoon die tijd en moet ik hen niets verwijten. Maar een kind van een zwarte was gewoon minder dan de “eigen” blanke kinderen, zelfs van de blanke bastaards. De metissen hebben gewoon geen stem en waren het laagste niveau.

Zo vader zo zoon                               

Voor mijn oudste broers was het anders: zij zijn terug gegaan naar Kongo. Zij wilden de zaak van mijn vader verder zetten na de onafhankelijkheid. Ze zijn daar gehuwd met zwarte vrouwen en lange tijd gebleven. Mijn oudste broer heeft enkel dochters. Voor hun veiligheid zijn ze toch terug naar België gekomen. Hij deed hetzelfde als zijn vader: hij stuurde eerst de oudste, dan de jongeren en dan pas de moeder. Mijn andere broer is daar gebleven. Hij heeft twee zonen en vond het minder noodzakelijk om te vertrekken: de jongens zouden zich wel handhaven.

Mijn jongste broertje is altijd in België gebleven en is gehuwd met een Burundese vrouw. Mijn oudste zus is gehandicapt en is nooit gehuwd, de tweede is gehuwd met een Belg. Ook mijn jongste zus is gehuwd met een Belg.

Je ziet: de verdeling tussen Belgen en Afrikanen is heel erg geslaagd in onze familie. Maar de ideeën van de kolonialen zijn een beetje gebleven: een blanke voelt zich superieur aan een zwarte en zeker aan een zwarte vrouw. Nochtans in onze familie hebben de mannen hun vrouwen een beetje laten doen. De kinderen van mijn oudste broers  zijn fantastisch en zitten goed in hun vel.

Culturele rijkdom

In het begin gaf ik kritiek op mijn schoonzus. Ze nodigde de hele tijd mensen uit bij haar thuis. Het huis zelf was niet echt belangrijk en men investeerde niet in de meubels en in het servies. We waren zo: we kritiseerden de hele tijd. We waren duidelijk Belgen. We vroegen ons af waarom ze al haar geld uitgaf aan anderen. Er waren voortdurend feesten en nog eens feesten. We werden voortdurend uitgenodigd. Tot ik begon te begrijpen dat ze hun geld op hun manier uitgaven. Als ze willen feesten dan doen ze toch maar? Het is toch hun keuze als ze hun geld aan vrienden uitgeven in plaats van aan een mooie auto, zoals alle Belgen? Het is alsof er in ons een strijd moet geleverd worden tussen twee kanten, tot je het kan verenigen.

Stilaan begon ik te begrijpen dat de cultuur van mijn moeder en van mijn jeugd een grote rijkdom had. Er is geen enkele reden om die te vertrappen en minderwaardig te achten. Ik realiseerde mij dat er een immens onrecht was geweest. De Congolezen, en alle mensen uit de derde wereld, maar vooral uit Afrika, betalen het gelag.

Afrikanen blijven in de ogen van veel Belgen nog steeds wilden. Ik heb geleerd dat hun levenswijze, de manier waarop de leven samen met de natuur, ongelofelijk rijk is. Ik heb eens in een woordenboek een definitie gelezen van intelligent: een persoon die zich kan aanpassen aan zijn omgeving. Wel dan zijn alle Afrikanen heel erg intelligent, of ze nu Pygmee zijn of Bosjesmannen. Maar ze hebben meestel niet de grootste huizen of wagens. Ik besef al langs om meer dat de manier waarop men in het Westen omgaat met mensen en met de natuur eigenlijk heel erg negatief is. Het is niet de grote beschaving, zoals men het voorstelt. Mensen zeggen dat ik gek ben. Maar ik begrijp dat het belangrijk is om terug een gemeenschap te vormen, zoals in Afrika. Zoals mijn schoonzus al lang begrepen heeft. De kinderen wonen onder haar, een dochter woont niet zo ver en ze staan altijd klaar voor elkaar. Samen slaagt men erin om problemen te trotseren, veel meer dan mensen die alleen staan, en dan bedoel ik vader, moeder en kinderen. In die kleine eenheden hier in België is er heel veel eenzaamheid en kunnen veel mensen het leven nauwelijks aan. Men kent de familie doorgaans niet eens.

Zelfmoordcijfers in België

Veel zwarten imiteren het zogenaamde geciviliseerde gedrag, maar ik merk hier dat mensen die leven in een uitgebreide familie het veel beter stellen. Men koopt minder luxe. Maar het feit dat er voortdurend mensen over de vloer komen, dat men kan spreken, eenvoudigweg spreken, is een immense rijkdom.

Hoeveel zelfmoorden zijn er in België? Eenvoudigweg omdat men eenzaam is? Dat er niemand anders is dan de televisie en de hond in het beste geval? Als er iemand is om mee te spreken is er meestal terug moed om verder te gaan.

We moeten terug een generositeit vinden en leren delen. Televisie samen kijken is leuker dan alleen. Mannen kijken wel liever naar de voetbal, maar dat geeft mij niet. Met de crisis denk ik dat men terug zal grijpen naar die waarden uit Afrika. Men zal terug een aantal woonunits moeten maken, zoals in de traditionele dorpen, waar men meer zaken zal delen in een groep. Het  leven dat de kinderen hier leiden vind ik doorgaans gewoon verschrikkelijk. 

Ik heb mijn jeugd doorgebracht op het platteland met veel broers en zussen. We waren vrij. Maar welk leven hebben de kinderen hier? Tussen vier muren met enkel hun ouders die doodmoe zijn? Ze moeten voortdurend stil zijn, zitten voor teevee en krijgen massaal kalmeermiddelen. En men vind dat nog normaal ook.

Leven in Zanzibar

In Zanzibar, waar mijn man vandaan komt spelen de  kinderen op straat. Ook in de winter kleed men zich warm aan en de kinderen spelen op straat tot ze moe zijn. De ouders zijn gerust. Hier worden veel ouders gewoon gek van de kinderen. Vind je dat normaal?

Ik heb mijn man ontmoet in Dar es Salam, ik was 17 jaar. Hij was 28 jaar. Ik heb een jaar doorgebracht in Tanzania. De achtergrond van mijn man is heel divers. Ze zijn vermengd met Arabieren, met Indiërs, met Aziaten, Indonesiërs. Er wonen verschillende religies samen. Als je ziet hoe men leeft in harmonie op zo een klein stukje land.  Iedereen kent elkaar. Kinderen groeien evenwichtig op. Bij religieuze feesten van de enen komen ook de kinderen van de andere gemeenschappen.  De meerderheid is moslim. Maar het enige dat echt werkt is respect voor de ander. Na de revolutie is het eiland een beetje verweest achtergebleven tot de Unesco het op de lijst heeft gezet.

Belgen in Kongo

Waarom zijn de Belgen eigenlijk naar Kongo gegaan? Niemand had hen toch iets gevraagd? Wie heeft hier eigenlijk aan gewonnen? Ik weet het: de Belgen hebben de wegen aangelegd. Maar ik ken die periode, ik heb geleefd in de koloniale tijd, mijn vader heeft mij daarover verteld. Belgen hebben Kongo opgebouwd. Dat is zeker waar, maar men heeft het vooral gebouwd voor de Belgen en niet voor de Congolezen. Wat denk je? Men hun achtergrond was men niet echt geïnteresseerd in de wegen. Voor de Belgen was er geen Kongo. Er waren clans, Chefferies, ethnies. Er was een administratie van de clans. Belgen hebben er een land van gemaakt. En nu verwijt met de Congolezen dat ze niet weten hoe een land moet bestuurd worden? Hoe dan ook de Congolezen zijn slecht behandeld door de Belgen. Congolezen voelden zich mishandeld en uitgebuit. Ze eisten de onafhankelijkheid maar waren er terzelfde tijd niet rijk voor. Kinderen moeten ook niet alleen gaan wonen na de lagere school. Zo kan ook een land niet voortijdig onafhankelijk worden. Zeker niet als er geen zelfstandigheid aangeleerd was.

Kivu

Wat vandaag de dag gebeurd in Congo is verschrikkelijk. In de Kivu zijn er al zoveel doden gevallen. Meer dan tijdens een oorlog. Ik heb een grote broer die in de Kivu streek woont. Wij woonden aan de evenaar. Maar daar is niets meer : geen wegen, geen hospitaal, geen scholen meer. Mensen moeten daar hun plan trekken met een euro per dag. Hier spreekt nauwelijks iemand over. Men vraagt daar niet zo veel, men is vlug tevreden. Als alle Belgen de prijs van een ijsje gedurende een jaar zouden uitsparen, dan kan daar iemand van leven. Misschien wordt het eens tijd dat men begrijpt dat de rijkdom van de enen de armoede is van de anderen, en dat dit helemaal niet zo evident is. Metissen kunnen hierin een brugfiguur zijn.

 Mentaliteitsverandering

Daarom is het zo fantastisch dat een man zoals Obama kan president worden. Dat is super.

Maar ook hier zal nog een ganse mentaliteitsverandering moeten plaatsvinden. Het is gegrift in de hoofden van de mensen, door de boeken, de films, gedurende generaties, dat zwart minder is dan blank. Ik heb horen vertellen dat het soms gewoon sociaal is. In Brazilië kan een zwarte met veel geld een blanke worden.

Men zegt dat het de blanken zijn die een einde brachten aan de slavernij. Dat is niet waar : het zijn de zwarten zelf. Er was in Times magazine eens een schitterende cartoon : De Clercq die in een wagon zat met een blanke familie. Rondom hem stonden allemaal zwarten. Daartussen in gaf De Clercq een speech : « we zullen de macht delen », zei hij. Op het ogenblik dat hij omcirkelt werd. Jaren Apartheid laten in de psyche van de zwarten lidtekens na. Het duurt lang eer men reageert omdat men het op de duur normaal vind.

De rijkdom van een multiculturele familie

Mensen begrijpen eigenlijk niet welke rijkdom het is om zo een veelkleurige familie te hebben, over de grenzen heen. Ik heb neven in Congo, familie in Tanzania. We kunnen op reis gaan en bij de familie logeren. Maar de meesten van mijn familie zijn ondertussen gestorven. Vorig jaar was ik met mijn man in Congo. We gingen naar het dorp waar mijn moeder is geboren. Er zijn daar nog een paar verre neven, de anderen leven niet meer. Mijn oudste broer bekommert zich om de neven die nog leven. Ook daar zijn er problemen rond de opwarming van de aarde. Het tropisch woud stond in lichterlaaie; dat was nog nooit eerder gebeurd. Vroeger stak men na de oogst

stukken veld in brand. Maar nu kan men het vuur niet meer stoppen. Het vuur verspreid zich met de warme wind. Er verspreiden zich ziektes die er nooit geweest zijn. Daarom ook wordt het tijd dat we als groep zichtbaar worden: er moet over de grenzen gekeken worden.

Een cosmopolitische wereld

In België leven we in een gesegregeerde samenleving. Mensen leven in de eigen groep en het is nauwelijk mogelijk om daaruit te breken. Maar voor ons is het leven in Brussel aangenaam: al die nationaliteiten, al die verschillende culturen.

Gent, daarentegen is redelijk provinciaals. Misschien is dat en beetje aan het veranderen. Ik herinner mij in de jaren 80 als we naar de Vooruit geingen of naar andere cafes dat er geen veelkleurigheid was. Ook Antwerpen heeft iets van een passage. Brussel is cosmopolitisch. Misschien word het tijd dat de wereld cosmopolitisch kan zijn?

 

Andre

Andre heeft een specifiek verhaal. Zijn ouders zijn gehuwd. Eerst op de traditionele manier, later in België officieel. Door dit huwelijk kon zijn vader niet meer werken in de Belgische administratie. Hij begon een eigen handel. Afrika was voor Andre het paradijs. Na de onafhankelijkheid kwam het gezin naar België. Eerst in een kleine plaats waar de familie van zijn vader het gezin goed kon opvangen. Toen ze naar Brussel verhuisden werden ze ineens bekeken als allochtonen.  Informatica studeren leek voor hem de oplossing: je word niet gezien. Voor Andre is het vaderschap heel erg belangrijk. Geconfronteerd met racisme ankert hij zich vast aan zijn vaders naam, een naam die een lange Belgische geschiedenis heeft. Voor hem zijn vaders de spil in de opvoeding en zouden de kinderen moeten erkennen, hoe dan ook.

De prijs van een huwelijk

Als kind leefde ik in het paradijs, onschuldig en zonder problemen. Ik had zeker geen gekwelde jeugd,  het was rustig en goed. Ik ben geboren in Rwanda op 20 km van de plaats waar ik gewoond heb. We woonden op het platteland, met mijn moeder en mijn broers. Mijn vader woonde op dat ogenblik in Nyanza op 100 kilometer van Kigali.

Mijn vader was een Belg. De meerderheid van de ouders van metissen waren Belg of Grieks. De Grieken waren handarbeiders en handelaars. Mijn vader werkte op de Belgische administratie. Eerst in Kongo, later in Burundi en dan terug in Rwanda. Daar in Rwanda ben ik  geboren . Mijn vader is gehuwd op de traditionele Rwandese manier. Hij vroeg mijn moeder ten huwelijk, zoals het de gewoonte was .

Het is echter pas later dat ik besefte dat ze nooit in een kerk gehuwd zijn. Pas later besefte ik ook dat mijn vader daarna niet meer werkte bij de Belgische administratie. Hij was commissaris, dus ambtenaar. Men sprak daar niet over met de kinderen. Maar ik besef nu dat hij toen uit de ambtenarij is moeten stappen.  Na de oorlog zijn ze gehuwd. En dit was de reden waarom hij mocht opstappen. Ik heb nooit een huwelijk gezien binnen de administratie met een « inboorling ». Dit was onmogelijk. Er waren er wel, maar privé. Er was de familie le Collet, de famille Vanden Plas van Bujumbura, en nog enkelen.

De Vandeplas woonden in Schaerbeek, de weduwe met haar kinderen. Haar man was gestorven. Er waren maar een paar Belgische gemengde families die een normaal leven leiden, van man en vrouw.  

Handel voeren

Hij trok zijn plan, kocht een kleine camionette, voerde handel en opende een kleine winkel. Er was toen een grote solidariteit tussen de Vlamingen. Gelukkig voor hem kreeg hij heel veel steun van zijn kameraden. Ze schoven hem werk toe zodat hij zijn gezin kon onderhouden. Het was een koppig man en hij zette door. Na deze nieuwe start in de handel kocht hij een molen  om maïs, sorgho en maniok te malen. Hij verkocht aan de mijnbedrijven. 

Op een bepaald moment had hij zelfs een handeltje nabij  Manyema. Dat is redelijk ver. Hij ging telkens met zijn camionette. Zo verdiende hij zijn leven en verdiende op een bepaald moment zelfs redelijk goed, zo goed dat hij kon sparen.  Regelmatig bracht hij zijn geld naar Kampala. Een vriend van hem geloofde meer in het pond dan in de Kongolese frank, die toen gelijk was aan de Belgische frank. Dankzij deze stap om zijn spaargeld te wisselen, zijn we naar België kunnen komen. Hij kocht ook  aandelen bij de Union Minière, maar deze stap is hem zuur opgebroken. Daar bleek alras hetzelfde probleem als vandaag. Het aandeel is op een bepaald moment gezakt van 1700 frank naar 170. De helft van zijn spaarcenten was verdwenen. Het was vergelijkbaar met de huidige aandelen van Fortis . Alle kleine aandeelhouders zagen de opbrengst van jarenlang hard werken in rook opgaan.

bmnsa156.jpg

Na de onafhankelijkheid zei men hem de aandelen te verkopen. Zijn vrienden zegden hem te vertrekken uit Rwanda. Iedereen had schrik voor wat kon gebeuren. Het was 1962 en we vertrokken uit Bujumbura. Iedereen had angst om aangevallen te worden. Zo zijn we daar vertrokken. Het was belangrijk om er niet meer te zijn tijdens de onafhankelijkheid. Belgen hadden zodanig veel zwarten gedood tijdens de koloniale periode dat men evident schrik moest hebben van wat zou kunnen gebeuren.   

We waren met vier. Ik was de oudste. De jongste is een tijdje later vertrokken. In 1962 was ik 14 jaar. We hadden meer geluk dan veel andere metissen. Onze ouders waren bij ons en we vertrokken samen als een normale familie.

De lagere school en het interraciaal college

Maar we kenden de andere families ook. We gingen samen naar de lagere school, ook naar het College du Saint Esprit in Bujumbura, een interraciaal college.

De lagere school was in Rwanda twee heuvels verder dan Save. Als stoel hadden we een boomstronk. We waren met meer dan vijftig en het was leuk. We leerden er zelfs het belangrijkste : lezen, schrijven en rekenen. Veel materiaal hadden we niet, maar het was aangenaam.

De prefect van de Jezuïeten van het interraciaal college,  was bij ons thuis komen vragen of ik  naar hun school in Bujumbura zou komen. Er was ook sprake van dat ik naar het college Saint André in Nyanza zou gaan. Op het college werd het leven anders.

Dit college was voor iedereen, Congolezen, Belgen. Om naar Bukavu, het college voor de blanken te gaan was voor sommigen te ver. Ons college was zeer goed materieel voorzien. Het lag ook zeer goed in de heuvels. Vanuit mijn raam kon ik uitkijken op het Tanganyikameer.

In Bukavu was er een college voor de blanken, een beetje Indiërs, Pakistani, maar geen enkele Congolees. Daarnaast was er een college voor de inboorlingen, zoals ze genoemd werden.

De keuken van de broeders

Daarna ging ik naar Bukumero ; daar was een normaalschool. Het was een school na het secundair onderwijs, maar er was ook deel voor de lagere school en het secundair.  Daar vond ik Kamanayo terug en een groep metissen die een speciaal regime kregen. Ze waren er op internaat. We leefden er samen. Het was het koloniale regime die hun kosten op zich nam. Die kinderen waren van hun moeder weggenomen, uit hun familiaal milieu weg, om een goed onderwijs te geven. We leerden gemakkelijk, we moesten hoge punten hebben op ons rapport.

Er was Save, er was Nyangezi. Daar verzamelden ze alle metissen, in het bijzonder de Belgen, maar ook anderen. Wij bevonden ons in die groep. Men was aan mijn vader komen vragen of het niet beter was om ons bij die groep te plaatsen. Maar wij betaalden zelf het schoolgeld. Wij konden mee-eten met de broeders. De anderen kregen dit regime niet. Ze aten zoals de inboorlingen. Soms was dit een penibele situatie. We speelden samen, gingen samen naar dezelfde school, sliepen samen, maar tijdens de maaltijden gingen wij naar de keuken van de broeders. Ze waren een beetje de volwassenen ; in elk geval de grote broers die ons coachten.

Een roeping

Ik herinner mij een jongen. Hij kon zijn haar niet meer kammen. De grote jongens kwamen zijn haar knippen. Ze gaven ons zelfs een opvoeder, een metis die uit Kalimi kwam, een Congolees. Het voelde een beetje aan als bij de scouts ; hij was de chef. Hij trachtte ons discipline bij te brengen. Hij leerde ons bidden omdat hij zelf priester wou worden. Beetje bij beetje leerden we dat het niet de bedoeling was dat een metis priester zou worden. Als je mij er één kan vinden uit die periode zal ik blij zijn.

Zelfs nu nog denk ik niet dat er velen zijn. Wel bij de Fransen, maar bij de Belgen had de katholieke kerk nooit een broeder ingewijd die metis was. Dat is toch ongelofelijk ? Die opvoeder van ons was echt een zeer gelovig en toegewijd man. Het was zijn roeping om priester te worden. Hij heeft hier heel veel spijt van gehad. Er waren veel problemen waar we eigenlijk geen weet van hadden. Men besliste veel in onze plaats.

De echo uit Save

In Save waren er meisjes en jongens. Velen zijn met elkaar gehuwd. Ze zijn ook samen grootgebracht. Na 12 jaar was het niet meer gemengd, maar men zag elkaar toch regelmatig. Ook wij uit  Bukumero werden uitgenodigd om soms samen te eten. Het leek niet zo slecht bij de zusters. Maar als de meisjes hun verhaal vertelden, als we de echo hoorden over hun leven daar in dat internaat, dan kan ik je zeggen dat dit geen plezier was. De kinderen konden maximaal één keer per jaar naar hun ouders. De korte vakanties waren te kort, de reis te duur. Maar toch was er, meen ik, een koloniaal budget voorbehouden voor deze kinderen. Er was een verhaal die Kama me ooit verteld heeft. Het schijnt dat het internaat in Save ooit gesticht is door een prins die naar de koloniën was gekomen. Hij zou een meisje zwanger gemaakt hebben tijdens zijn avonturen.  Het zou toch wel interessant zijn om te weten welke prins die periode naar de kolonies is geweest ? Het was zeker Boudewijn niet. Die is pas later gekomen. Ergens is er dus een meisje die de afstammeling is van het Belgisch koningshuis, een Saxen Coburgh.

Dit is mijn kind : de bruidsprijs

Ik ben ook een afstammeling van een koning, maar die van Rwanda. Mijn grootmoeder was de nicht van de koning.  Soms werden in een familie ook kinderen geboren van blanken. Ik ken een mijnheer, die nog steeds leeft, geboren uit de vrouw van de chef. Hij was gehuwd en er werd een kind geboren. Er was immers een priester die meer dan gewone affectie voelde voor zijn vrouw. Maar de man zei : dit is mijn kind. Het is het kind van de vrouw waar ik mee gehuwd ben. Het werd zijn kind en het werd opgevoed zoals zijn kinderen. Dat was het principe bij de Rwandezen. Wanneer men een bruidsprijs betaald, was de man de wettige vader van alle kinderen die geboren werden.

Men kon verschillende vrouwen huwen. Als de kinderen  die geboren werden ook van hem waren, tot zijn clan konden behoren, moest er een bruidsprijs betaald worden. Men betaalt. Op dat moment is men vader. Zelfs als de vrouw al kinderen had voor het huwelijk. Dit was geen biologisch principe, maar een wettelijke regeling. Dit is de reden dat mijn vader een bruidsprijs heeft moeten betalen, zodat zijn kinderen hem toebehoorden. Kinderen waren in die samenleving een economisch principe.  De kinderen hadden veel waarde. Ze zijn de opvolging van zichzelf. Dit was een economisch én een sociaal principe. Zelfs als een vrouw pas later huwt, of de vader van haar kinderen niet kent, zullen haar kinderen toebehoren aan diegene die de bruidsschat betaald. Dit is ook een zeer sociaal principe. Men heeft schrik van kinderen die zonder vader opgroeien. Moeders heeft men vanzelf, maar de samenleving moet aan de kinderen een vader toewijzen. Alle kinderen hadden op die manier de mogelijkheid om op te groeien met een vader.

Ik hecht hier zelf heel veel belang aan. Bij weeskinderen is het van belang om de kinderen zo vlug mogelijk toe te wijzen aan een familie. Zodat de kinderen zich kunnen hechten. Ik denk dat kinderen die zich nooit hechten gevaarlijk kunnen zijn.

Olifanten en mijn vaderschap

Laatst was er een uitzending op televisie over Zuid Afrika en Kenia. Olifanten begonnen andere dieren op te eten en vernielden links en rechts. Daarvoor deden die dieren dat niet. Men verstond dit niet. Nooit had men dit gedrag al gezien. Na onderzoek bleek dat het ging om olifanten die vanaf de geboorte als wees achtergelaten waren. Tijdens het opgroeien bleek heel veel stress vrij te komen. Op een bepaald ogenblik wilden ze zelfs copuleren met een nijlpaard die dit niet wou. Ze hebben haar gedood. Men is tot besef gekomen dat deze olifanten geparticipeerd hadden aan de moordpartij op hun ouders. Voor hen was moord normaal. Hiervoor moest men een oplossing vinden. Men heeft een ouder dier in die troep geplaatst. Daarna was het gedaan. Er was weer vrede. De Rwandezen verstaan dit zeer goed. Ze houden niet van kinderen die niet toegewezen zijn.

Dit is ook wat ik denk. Ik zou nooit mijn kinderen kunnen achterlaten. Ze moeten weten wie ik ben, mijn bestaan delen. Ik vind het heel erg jammer dat zoveel kleine kinderen opgegroeid zijn zonder vader. Nochtans zijn het slimme, gevoelige mensen, maar velen hebben zich sociaal niet kunnen aanpassen. Eén is, denk ik mij te herinneren, in de gevangenis terecht gekomen. Bij Rwandezen zijn er zeer weinig jongeren in de gevangenis. .

Het is eigenlijk een attitude, een manier om naar kinderen te kijken. Als een kind achtergelaten is, betekent dit toch dat ze niet zoveel waard zijn voor die persoon die hen achterlaat. Ze worden dan asociaal en zelfs agressief.

Wij hadden een goede jeugd. Maar ik herinner mij zoveel kleintjes die niet vrolijk waren, die riepen om hun moeder. Wij waren bevoorrecht : konden elk trimester naar huis. Papa kwam ons halen met de camionette, soms gingen we bij vrienden logeren.

Mijn vader is vertrokken naar de kolonie voor de oorlog van 45. Het was slechts in 1962 dat hij zijn familie terug zag. Ze schreven wel, ze stuurden foto’s. Tijdens de oorlog was er ook geen sprake van om naar Europa te reizen. Ze gingen op vakantie naar Zuid Afrika.

Mosselen uit Zeeland

Mijn vader was van het platteland en hield van het eten van zijn streek. Ook in Rwanda aten we vlug aardappelen en zelfs witloof. We maakte stoverij met frieten. Soms at mijn moeder niet mee : vis at ze niet, dat was bij haar traditioneel verboden. Het was bijna religieus.

Mijn vader at dit graag : vrienden zeiden dan : we gaan naar Bujumbura, moeten we mosselen meebrengen en kochten dat dan. Het waren zeer dure mosselen van Zeeland die met het vliegtuig overgebracht werden.

We hadden er goed brood, wortels, prei alles zowat. In Bujumbura waren er patisserieën met lekkere taartjes. Belgisch eten kenden we al vanuit Rwanda.

Naar Moeskroen

In 1962 zijn we dan vertrokken en konden we de andere kant van de familie leren kennen. De oom noemde ook André, zoals ik. Ik ben genoemd naar de broer van mijn vader. Mijn ouders zijn in België dan officieel gehuwd ; wij zijn allen naar het huwelijk geweest. Echter nooit voor de kerk.  Mijn vader was wel heel erg katholiek, afkomstig van een plattelandsgemeente. Hij ging naar de paasmis, naar de kerstmis en alle belangrijke missen.

We woonden toen in Moeskroen en gingen naar school in Doornik. Thuis spraken we Kinyarwanda, op school heb ik Frans geleerd. Mijn vader sprak ook steeds Kinyarwanda met ons. Hij sprak het met een Nederlands accent en met de Nederlandse grammatica.  Bijvoorbeeld 100000. In het Kinyarwanda is het omgekeerd : duizend honderd. Maar we wisten dit al van hem.

Er was nog geen sprake van tweetaligheid in de Belgische kolonie. Ik weet dat er nog sprake van geweest is om in Kongo drie provincies Nederlandstalig te maken en de andere Frans. Absurd toch ?

Later zijn we verhuisd naar Sint Gillis, waar ik terug bij Jezuïeten naar college ging. Het was een redelijk normaal parcours. Het is heel spijtig dat ik geen Nederlands spreek : als ik terugkeer naar de streek van mijn vader kan ik niet met hen spreken. Ik ben niet één van hen als ik hun taal niet spreek.

a.jpg

En het probleem is dat het Frans noch mijn moedertaal is noch mijn vaders taal. Spijtig dat ik verplicht was om Frans te leren. Daar heb ik een probleem mee : ik was verplicht om een derde taal te leren, naast het Kinyarwanda van mijn moeder en het Nederlands van mijn vader. Ik moet Nederlands leren om mij echt geïntegreerd te voelen.

 

 


Mon père a fait vraiment un mariage à la Ruandaise. ils lui ont donné leur fille.

Mon père a été régulier, étant jeune et voulant fonder une famille, il a fait un mariage vraiment à la Rwandaise. Ses futurs beaux-parents lui ont donné leur fille.

Donc, mes parents se sont mariés normalement, mais bizarrement, je me suis rendu compte, plus tard, qu’ils ne se sont pas mariés ni église, ni devant une autorité administrative et aussi qu’il n’a plus travaillé après à l’administration Belge. Avant il était un fonctionnaire de l'état. Mais après son mariage c’était terminé, il a dû quitter l’administration sur base des lois et des règles non écrites de l'Eglise et de l'état colonial belge.

Au lieu de se faire rapatrier, il a essayé de se débrouiller, il s’est acheté un petit véhicule, un petit camion et a ouvert un magasin à Nyanza. Puis, petit à petit avec ses copains flamands solidaires, qui lui ont donné du business, il a pu s'en sortir. Il se débrouillait quoi. Je peux dire que c’était un grand travailleur très honnête mais têtu. Après le commerce, il a pu faire un peu le style moulin, moulin pour les habitants et puis surtout, pour fournir de la farine de maïs, sorgho, manioc aux entreprises minières. Il gagnait beaucoup, il gagnait bien sa vie. Il épargnait beaucoup aussi car on vivait chichement. Régulièrement il allait à Kampala avec ses livres sterling qu'il rachetait aux commerçants ou aux travailleurs émigrés rwandais. Il avait un copain qui croyait plus à la livre sterling qu'au franc congolais, qui était égal au franc belge à ce moment là.

En fait c’est grâce à cet argent là qu'il a pu faire vivre  sa famille et qu’on a pu venir en Belgique avec quatre enfants enfin baptisés. Il avait acheté des actions à l’Union Minière. Mais ils ont eu la même blague que maintenant avec Fortis. Toute sa fortune, était partie dans la dévaluation des valeurs de l’Union Minière.

Le plus grand problème qu'on a eu c'était quand il fallait s'adapter à Bruxelles

En fait le racisme a réellement commencé en tant qu’adulte. C'est un racisme qui a été promu d'une façon continue. Sincèrement, dans les années où on est arrivé à Mouscron en 1962, parfois il y avait de petits problèmes de racisme à l'école ou dans d'autres lieux publiques. C'était inévitable, mais ce n'était pas grave ni très dangereux. Le seul problème qu’on a eu c’était quand il fallait s’adapter à Bruxelles. On avait des problèmes déjà quand on allait dans un café. Je n’aime pas qu’ils me prennent pour un Marocain, je suis Belge.

A Mouscron les gens connaissaient notre situation, notre famille. Oui, de ce côté là, les gens au début étaient étonnés, en venant voir notre oncle André, dont le métier était de faire des vitres comme on voit dans les églises. Il pouvait les teinter en vitraux. En nous voyant, les gens discutaient : ce sont les enfants de votre frère, de la femme de votre frère? En général, ils causaient entre eux, sans problème. D'abord on s'étonne, on a une question, puis on a une explication.

Mais à Bruxelles lorsqu'on va quelque part dans un café, on vous dit : ici c'est privé. Alors que ce n’est pas privé, mais public. C'est à Bruxelles que les problèmes ont commencés. Parfois, on est assis à boire son verre, puis il y a quelqu'un qui vient vous ennuyer. Quelqu'un vous agresse, verbalement, mais parfois, aussi physiquement. Quand on appelle la police, parfois les policiers sont gentils, impeccables, mais d'autres moments, c'est moi qui a tord sans explication. Ça commence de nouveau à régresser. Mais il y a eu une période où c'était très grave.

Moi je dis, quand quelqu'un ne veut pas que j'entre je vais ailleurs. Il y toujours de la place ailleurs.


Ontwortelde ouders

Mijn vader is geboren in 1910 en hier in België, aangekomen op zijn 52e,  was hij compleet ontworteld. Zowel op cultureel als op communautair vlak. Onze familie werd opgevangen bij zijn broer, mijn oom. Hij was een aangename man. Zijn vrouw, mijn tante en hij hielden veel van ons allen. Maar het was voor mijn ouders en ons toch een heel moeilijke periode.

In Rwanda hadden we een buurman, een zekere De Meyer,  die een molen had zoals mijn vader. Het was een Vlaming. Ginder schoten ze zeer goed op met elkaar. Mijn vader rookte pijpen, de buurman sigaretten en ze kwamen veel samen om te ontspannen. Hij hield van Rwandese tabak. Hier in België was hij ontgoocheld in de tabak. Maar ik denk ontgoocheld in meer.

Hij heeft slechts de secundaire school afgemaakt. Hij was heel verstandig en wou studeren, maar er waren geen middelen daarvoor. Toen waren er nog geen studiebeurzen zoals nu. Er waren soms beurzen als mecenaat, maar daarvoor had je zeker een piston nodig, zoals hij me vertelde.

Hij had een moeilijk leven. Hij droomde van een boerderij. Hij had goede relaties met Zuid-Afrika voor aankoop van materiaal. Hij wou een grote boerderij met veel dieren, zoals er ook in Katanga één was. Heel bruusk was er dan de rebellie en zijn droom was voorbij.

Toen hij zag dat het in Rwanda niet meer lukte, wou hij naar Kongo vertrekken. Maar daar was het nog erger dan in Rwanda. En toen de terugkeer…  Al hadden mijn ouders toen het idee dat het maar tijdelijk zou zijn.

Voor mijn moeder was het moeilijk om contacten te leggen. Een appartement in België is voor een huisvrouw een totaal andere situatie dan in Afrika. Men was geïsoleerd. Mijn moeder heeft dan een job gezocht om contacten te hebben. Zelfs kuisjobs, al was dat voorheen voor haar ondenkbaar. Ze heeft Frans geleerd.

Met wie zou ze bevriend moeten zijn ? Met de oom lukte het, hij probeerde haar altijd op haar gemak te stellen. Maar ze moest vrouwen van haar eigen leeftijd zoeken, en met dezelfde bekommernissen als haar. In het begin was dit zeer moeilijk, maar toch lukte haar dat door haar contacten met de familie Vanden Plas, Goossens en anderen. Ze kenden elkaar niet van voorheen, maar men zoekt toch naar mensen  uit de eigen gemeenschap .Ze vonden elkaar om te spreken, te dansen.

De vier muren van de school

Het was een heel koud jaar in 1962 om naar België te komen. In september vroor het al. Ik herinner mij vooral de kou op mijn hoofd, bevroren haren als we ons moesten wassen.  Hier in België was mijn vader het meest ongelukkig. Mijn moeder en de kinderen ook, maar hij het meest. We wilden gewoon terug. 

Soms was er wel eens een oude vrouw die schrik had van zwarte kinderen. Maar doorgaans had ik heel veel succes met mijn kroezelhaar. Iedereen wou eens voelen aan mijn haar. Belgen moeten van alles doen om hun haar te doen krullen op onze manier ! We waren heel goed gekleed.

In Moeskroen waren we vedetten, mensen kwamen ons bekijken, uit nieuwsgierigheid, zoiets hadden ze nog nooit gezien. Men deed dit op een verstandige manier : ze kwamen onze oom en tante een goedendag zeggen, en ondertussen konden ze met ons spreken.

In het begin kwamen de mensen kijken naar nonkel André en de familie van zijn broer. Hij was glazenier  en werkte voor de kerk. We werden erkend als de kinderen van zijn broer en mijn moeder als de vrouw van zijn broer. In het begin stelde men vragen, maar dit werd al gauw heel normaal.

De familie van mijn oom heeft ons heel goed opgevangen. Hun vader was gestorven en hun moeder was hertrouwd en had kinderen bij haar nieuwe man. Ze was gehuwd met een Waal.  

Een Marokkaan uit Rwanda?

Toen we verhuisd zijn naar Brussel zijn we een beetje het contact verloren : Brussel was ver in die tijd. Mijn klein broertje Albert heeft contact gehouden omdat hij  van dezelfde leeftijd was als een nichtje ; het kind van de familie André Bryon. Ze speelden steeds samen.

In Brussel werden de zaken gecompliceerd. Ik studeerde eerst geologie, later informatica. Dit is waar ik werk in kreeg. Steeds meer kreeg ik ermee te maken dat men mij verwarde met Marokkanen. Zelfs Marokkanen verwarden mij met henzelf. Het is heel moeilijk om een verschil te maken. Maar in Brussel is de beeldvorming rond Marokkanen heel erg negatief.

Ik hou er niet van dat ze mij verwarren met een Marokkaan. In elk geval ben ik geen moslim, ik drink bier, ik eet varkensvlees. Ik ben een Belg met een Rwandese moeder ! Maar : hier in Brussel is er niemand die dit ziet, niemand die dit kan plaatsen.

Feb22_14.JPG

Racisme

In Brussel is voor mij het racisme begonnen. En zeker met de problemen die er waren na de onafhankelijkheid van Kongo werd het penibel. Ik denk dat de term etnie vroeger niet bestond. Wat is er nu allemaal : allochtoon, autochtoon ? Ook Hutu en Tutsis leefden toch gewoon met elkaar ?

Stilaan had ik te maken met veel agressie. Als ik naar een café ging zei men dat het privé was. Het was gewoon een publiek café ! Soms drink ik een glas en iemand komt mij ambeteren. Wat doe je dan? Ik tracht mij verbaal te verdedigen, soms zelfs de politie te bellen.

Soms zijn ze heel correct, maar er zijn ook andere verhalen. Dan heb ik altijd ongelijk. Nu is het weer een beetje kalmer, maar een tijdje geleden was het heel erg.

Ik hou hier niet van. En als men niet wil dat ik binnen ga, dan vertrek ik meestal naar een andere plaats.

Informatica als oplossing

Informatica is een stiel, het is geen eretitel. In die tijd kon een Afrikaan in België gewoon geen ingenieur zijn. Niemand accepteerde dat. Of rechten studeren. Soms wou men nog een Afrikaan als advocaat, maar zeker geen ingenieur.

Op dit ogenblik denk ik dat dit niet meer zo sterk speelt bij metissen. Ik stel mij voor dat er nu een keuze is. Toen was informatica nieuw, niemand zag dit als een probleem : het was technologie, geen wetenschap. Het was achter een computer zitten: dus onschadelijk voor metissen.

Stenen van alle kleuren

Mijn eerste keuze was eigenlijk de studie van de geologie. Ik wou die studie kiezen omdat mijn vader heel erg geïnteresseerd was in geologie. En ook omdat dit de link maakte met Rwanda. In elk geval is Rwanda een uiterst interessant land op geologisch vlak. In Rwanda kon men gewoon in het veld stenen vinden uit alle kleuren. En de meest gelukkigen konden zeer waardevolle stenen vinden.  De Duitsers wisten dit heel vlug : in Rwanda was er diamant en zeer veel soorten mineralen.

Ik ben gehuwd, heb vier kinderen. Drie meisjes en een jongens. Ik ben teruggegaan naar Burundi (in Rwanda waren er te veel problemen met de Tutsis : door de schuld van mijn moeder waren we daar personae non grata).  

Aangekomen in Kongo heb ik een meisje ontmoet.

Wantrouwen tegenover gekleurd zijn

Het stoort mij niet om Belg te zijn. Mijn vader is Belg. Ik moet hem ook respecteren als mens. Maar ik zou graag naar Rwanda terugkeren. Het eerste wat ik ooit op de wereld heb gezien was Rwanda en ik ben daar ook aan gehecht. Bij mijn kinderen speelt dat niet, maar wel bij mij. Alhoewel ik merk dat ook mijn kinderen een zekere sympathie voelen voor Rwanda. Ze zijn geboren in Kongo, ik ben gehuwd in Kinsjasa. Mijn dochter studeert in Gent. Ze zegt dat ze daar minder barrières heeft dan hier in Brussel. Het is raar om te zeggen. In Gent had ze het gevoel om meer opgenomen te zijn dan in het francofoon gedeelte van België. Mijn dochter is in elk geval goed ontvangen in Gent, heel erg vriendelijk.

De burgemeester hier is zeer aangenaam. Maar er zijn er ook anderen. Veel mensen hebben een wantrouwen tegenover « gekleurde mensen ». Zelfs gewoon een antipathie. Het beeld van vreemdelingen is toch gewoon negatief gekleurd. Zelfs in de kerken wordt een beeld gegeven van « wilden » uit Afrika.

Katholiek

Mijn vader was katholiek, maar op een bepaald ogenblik is dat bij hem gestopt. Ook bij mij is dit zo gegaan; dat leidt tot niets katholiek zijn. We zijn eigenlijk verplicht gedoopt in Save. Mijn ouders waren niet officieel gehuwd, dus konden we ook niet gedoopt worden. Waarschijnlijk hebben ze een tijdje gediscussieerd of al die bastaards wel mochten gedoopt worden.  

Het is eigenaardig hoe de katholieke kerk tegenover de metissen stond. Niettegenstaande iedereen overal en altijd kon gedoopt worden was dat bij ons niet het geval.

Ik herinner mij op de lagere school dat ik de catechismus geleerd heb. Ik had hier goede punten op. Maar toch wou men mij niet dopen. Ik weet nog altijd niet waarom. Mijn ouders waren nochtans alle twee katholieke mensen. Maar het was misschien goed voor mij : nu heb ik toch een bredere kijk op die dingen. Als ik er altijd middenin had gezeten was het misschien moeilijker geweest om eruit te stappen.

We gingen elke week naar de mis, maar we waren niet gedoopt. Ik herinner mij dat ik een collectie had aangelegd met « beeldjes » die later verkocht werden. Op een keer was mijn verzameling gestolen door broeder Gabrielle. Hij nam mij alles af en stak dit in zijn zak. Ik had zelfs toen al heel veel vragen over de moraliteit van deze mensen. Die heiligenbeeldjes waren heel goed gemaakt, die waren mooi : Sint André, maar vooral Maria was altijd mooi. We waren eigenlijk een beetje verliefd op die mooie vrouwen

Slechts na de lagere school werden wij dan  ineens in groep gedoopt. Dat was in de jaren 50. Ik herinner mij dat dit toch een vlugge beslissing moet geweest zijn.

Mijn ouders waren niet geëxcommuniceerd, maar konden ook niet te communie gaan. Doordat ze niet kerkelijk gehuwd waren werden de kinderen niet automatisch gedoopt.

In elk  geval werden we gedoopt in het secundair onderwijs. Ik kreeg twee peters : de eerste was een Congolese metis uit Kalimira, Angelo Poulos, maar hij is verdwenen tijdens de onafhankelijkheid. Ik heb hem pas terug gezien in Kinsjasa in 1988. Ik zag hem met zijn kind. Hij moet ergens een kind gemaakt hebben zonder te huwen die als twee druppels water op hem leek. Een zeer mooi kindje.

Hij werd geacht op priester te worden, maar blijkbaar is zijn leven een andere richting ingeslaan ! Ik ben niet ongelovig, maar ik begrijp dat de katholieke kerk een machtsinstituut is en geen spirituele gemeenschap.

Vereniging ter bescherming van de mulatten

De APPM (de Association pour la protection des mûlatres) was opgericht door koningin Fabiola. Alle « mulatten » werden verenigd door deze association.

Rwandezen, Congolezen en Burundezen, de metissen werden lid. Men had een gebouw in de « Rue Vilain, nr 14 in Brussel » en men organiseerde kleine avonden met zang en dans. Men vierde samen Sinterklaas en zo. Voor de kinderen had men dan kleine autootjes gekocht, Dinky Toys herinner ik mij. Dit is de manier waarop we andere families hebben leren kennen.

Later is de naam veranderd. Men begon al problemen te krijgen met de term « bescherming ». We zijn toch geen soort die uitgestorven zal geraken ? Bescherming tegen wat dan ?

Het werd dan de Associatie voor de Promotie van de Mulatten. Daarna , denk ik, was het budget op. Het archief is in het museum van Tervuren ; het wordt tijd dat hier studie van gemaakt wordt. Wanneer zullen de archieven eens vrij zijn voor onderzoek?

Zeker voor al die kinderen die hun ouders niet gekend hebben. Meestal weet men wel wie de vader is. Voor kinderen is het altijd goed om de biologische ouders te kennen ; om te weten van welke familie men afstamt. Velen hebben hun oorsprong

teruggevonden in het zuiden van Frankrijk, in een klein appartement. Op pensioen. Hij begon te beseffen dat dit kind zijn enige nog in leven zijnde kind was. Zijn andere « blanke » kinderen waren al gestorven. Op dat ogenblik besefte hij de rijkdom van de kinderen. Mijn vriend voegt nu de naam van zijn vader toe aan zijn naam.

Mijn vaders naam gaat terug naar 1600 ! Dat is toch een belangrijk element voor een mens ?

 

Lieve

Lieve °1957 Lieve werd geadopteerd door een alleenstaande Belgische vrouw die haar veel liefde gaf. Haar vader is samen met haar uit Congo gevlucht in de chaos die op de onafhankelijkheid volgde. Hij heeft haar meegenomen en geraakte zo voorbij de road blocks. Eens in België werd ze afgestaan. "Mijn moeder wist hier niets van". Lieve is op zoek gegaan naar haar moeder en heeft nu een goed contact met de Afrikaanse tak van haar familie. De vader wil niets meer weten van zijn verleden en verdringt dit. Toch zal hij de confrontatie met zijn verleden moeten aangaan : zijn zoon heeft nu immers een Congolese vriendin. Ze vindt het heel belangrijk om culturen te verzoenen met elkaar en van haar metis-zijn een bron van rijkdom te maken.

RB Boek-mixed BW_page256_image44.jpg

Ik ben van Congolese origine, ik kom uit zuidelijk Congo. Toen ik zeven jaar was, brak de secessieoorlog in Katanga uit. Ze hebben me verteld dat mijn vader me naar België had gebracht omdat hij niet wilde dat ik vermoord werd in de oorlog. Later, toen ik mijn moeder terugvond, hoorde ik een ander verhaal. Tijdens die secessieoorlog hadden de soldaten het vaak gemunt op de blanken. Hij wilde zichzelf beschermen en dacht dat hij in het bijzijn van zijn metisdochter meer kans maakte om door de controleposten te geraken. Dat is hem ook gelukt. Mijn vader heeft me eigenlijk gestolen. Hij is naar mijn moeder gegaan zeggende dat hij me wilde houden en me zou meenemen naar Europa voor een betere toekomst. Aan elke controlepost babbelde hij zich erdoor : ‘Allez, jullie gaan mij toch niets aandoen, kijk, ik ben een van jullie, ik heb met jullie geleefd en heb kinderen van jullie. Ik ben een vader en ik wil haar redden.’ We zijn via Angola gevlucht. Het was 1964. We hebben daar de boot genomen naar Antwerpen. Ik herinner me die boottocht heel goed omdat ik zo’n vreselijke oorpijn had. Ik herinner me ook dat ik een pop had gekregen van mijn vader. Ik denk dat hij die pop ergens op een markt tijdens een bootstop gekocht heeft. Voor de rest had ik weinig herinneringen. Ik herinnerde me het samenwonen met mijn moeder niet echt. Ik herinnerde me wel een broertje en een zusje. Ik ben nadien te weten gekomen dat het eigenlijk een nicht en een neef waren die bij ons inwoonden. Ik ben met mijn vader aangekomen in België en hij wist eigenlijk niet goed wat hij met mij moest aanvangen. Ik was toen zeven jaar.
Mijn vader was voor zijn vertrek naar toenmalig Belgisch Congo al getrouwd en gescheiden geweest. Hij is hier aangekomen in de mening dat hij gewoon opgevangen zou worden door zijn familie. Hij hoopte dat ik ergens bij iemand van de familie terecht zou kunnen. Dat is echter helemaal anders uitgedraaid. Hij stond daar alleen in een land dat hij meer dan tien jaar eerder verlaten had. Hij had geen enkel bezit en was volledig blut. Hij heeft me in Brussel in een tehuis voor mulatten geplaatst. In dat tehuis was mijn adoptiemoeder ingeschreven. Ze wilde heel graag een meisje adopteren. Zo ben ik bij mijn adoptiemoeder terechtgekomen. Wat me het meest stoort is dat mijn vader hier met mij naartoe is gekomen. Hij heeft eerst gezegd dat ik zijn kind ben. Maar hij had er geen probleem mee me voor adoptie af te staan. Terwijl toen mijn moeder nog leefde en me al te graag terug wilde. Niemand vroeg zich af wat mijn moeder daarvan vond. Dat vind ik toch wel erg. Gelukkig ben ik in een zeer liefdevolle omgeving terechtgekomen. Later vertelde mijn moeder me dat ze ervan overtuigd was dat ik opgroeide in Hoeilaart met de ooms en tantes. Ze kende hen via brieven en foto’s die ze elkaar voor de onafhankelijkheid van Congo hadden opgestuurd.

Ik heb het geluk gehad dat mijn adoptiemoeder voor haar adoptiekinderen leefde. Ze was erg liefdevol en ze aanvaardde ook dat ik mijn roots ging opsporen. Ze moedigde me aan en hielp me. Ik begon te zoeken op mijn achttiende jaar. Op een dag zei mijn adoptiemoeder : ‘Kijk, ik heb hier wat geld gespaard voor het geval dat je ooit je eigen moeder zou willen opzoeken.’ Mijn vader heb ik weer ontmoet toen ik op zoek ging naar mijn moeder. Ik dacht dat hij me zou kunnen helpen. Via mijn oom en mijn tante heb ik het adres van mijn vader opgevraagd. Ik heb hem geschreven om te weten te komen of hij meer informatie of eventueel een foto had. Een beetje later heeft hij contact opgenomen. Zijn foto’s hebben jammer genoeg niet veel geholpen. Uiteindelijk heeft de tamtam in Afrika zijn werk goed gedaan. Via via ben ik bij mijn moeder terechtgekomen. Het was bijna twintig jaar geleden dat ik uit de streek vertrokken was, maar ze wisten nog heel goed wie ik was. Ik heb slechts één brief hoeven schrijven. Ze hadden er eigenlijk de hele tijd op zitten wachten dat ik weer contact met hen zou opnemen. De eerste keer dat ik een bezoek aan mijn biologische moeder bracht, was dat samen met mijn adoptiemoeder. Ze kennen elkaar nu. Het was mooi om te zien hoe de ene moeder de andere moeder bedankte. Dat is eigenlijk zo’n beetje mijn verhaal. Ondertussen ken ik mijn biologische moeder. Ze is in Congo hertrouwd, ze heeft nog acht kinderen gekregen. Ik probeer om de twee of drie jaar weer naar Congo te gaan. Vorig jaar is ze voor de eerste keer samen met een van mijn halfzussen naar hier gekomen. Ze is hier drie maand gebleven. Ze vond het hier heel stresserend. Door de stad wandelen vond ze verschrikkelijk. Ze is hier ook ontzettend bijgekomen. Ze is in feite met veel meer kracht weer naar Congo gegaan. Ze wist dat ze hier niet wilde blijven.

Toen ze hier was, heeft ze me gevraagd om contact op te nemen met mijn vader. Ze wilde hem ontmoeten. Ik heb gebeld. Ik zei dat ik iemand op bezoek had die hem graag wilde spreken. Hij wist onmiddellijk over wie ik het had. Dan heeft hij gezegd : ‘Och kindje, laat alles zoals het is. Ik ben een oude man.’ Hij is ondertussen zesentachtig. ‘Het leven is zoals het gegaan is. Ik wil daar eigenlijk niks meer mee te maken te hebben.’ Ik heb dat ook zo tegen mijn moeder gezegd. Ze begreep dat echter niet. Ze is nog altijd vol bewondering voor die knappe blanke man met wie ze een relatie had. Ze was zestien toen ze mijn papa leerde kennen. Ze was natuurlijk de prinses in het dorp, want ze leefde samen met een blanke man die in een villa woonde. Ze reed met de wagen en verwierf daardoor een zekere status. Hij was toen vierendertig of zo iets. Voor haar was die tijd schitterend. Voor haar is mijn vader de ‘ridder’ van haar familie. Het schijnt dat heel de Afrikaanse familie dankzij hem op een vrij grote voet leefde. Al haar broers, mijn ooms, waren chauffeur bij zijn groot transportbedrijf. Ze heeft geen enkel kwaad woord over hem gezegd. Voor haar waren dat prachtige jaren. Ik heb echter wel het verhaal over mijn vertrek vanuit een ander perspectief leren kennen. Mijn moeder begrijpt dat hij moest vluchten voor zijn leven. Hij heeft me meegenomen omdat ik in België veel meer kon bereiken. Ik zou een veel beter leven hebben met hem. Hij heeft me weliswaar afgestaan voor adoptie. Voor Afrikanen is dat echter anders. Mijn moeder heeft ook kinderen opgevoed van haar zussen en haar neven en van het dorp. Ze noemen dat geen adoptie, maar eigenlijk is dat net hetzelfde. Er wordt daar helemaal niet zwaar aan getild. Waar het kind het best verzorgd wordt, daar is het het best voor dat kind. Voor haar betekent dit iets helemaal anders dan voor mij. Ik heb dan nog veel geluk gehad om bij een ‘tante Lisa’ terecht te komen. ‘Tante Lisa’, zo noemde ze mijn adoptiemoeder. Dus in de ogen van mijn moeder is alles toch perfect verlopen. Het feit dat haar ex-man, mijn biologische vader, geen contact meer wilde met haar, vond ze onbegrijpelijk. Ik vind het ook spijtig, want ik denk dat het voor mijn vader een verrijking geweest zou zijn. Het feit dat hij nooit meer contact met mij heeft opgenomen is een teken dat hij alles achter zich heeft gelaten.

Ik heb nooit enige rancune gehad tegenover mijn vader. Hij behoort tot het soort mensen dat in die tijd zijn toevlucht zocht in een land van de Belgische kolonies. Daar konden ze hun ego versterken en de baas spelen.
Toen ik mijn zoektocht naar mijn biologische ouders begon, heb ik contact opgenomen met mijn oom en tante aan vaders kant. Ze zeiden : ‘Oeioeioei, waar ga je in beginnen te graven, Lieve ? Je vader is weer hertrouwd en zijn huidige vrouw en zijn huidige kind zijn niet op de hoogte van je bestaan.’ Vorig jaar, toen mijn moeder in België was, heb ik ook contact gehad met de broer van mijn vader. Ik vertelde hem dat mijn vader mijn moeder liever niet wilde terugzien. Hij vertelde toen dat het waarschijnlijk niet het goede moment was. Er waren immers problemen in het gezin. Mijn halfbroer, die van mijn bestaan niets afweet, heeft namelijk een vriendin. Die vriendin is een Congolese vrouw met twee kinderen uit een vorig huwelijk. Dat is toch ongelooflijk ? Mijn vader duwt zijn verleden met een zwarte vrouw en een kind weg en wil er niet meer mee geconfronteerd worden. Dan vliegt het weer in zijn gezicht via zijn zoon die daar helemaal niets van weet. Vluchten kan blijkbaar niet.

LIeveEnMa.JPG

Ik vind metis-zijn schitterend. Ik denk dat ik nooit zo open zou zijn naar andere gemeenschappen toe, als ik geen metis was. Ik voel mij wereldburger omdat ik de confrontatie met al die vraagtekens en conflicten ben aangegaan. Wie ben ik nu ? Ben ik Belg ? Ben ik Afrikaan ? Ben ik blank of zwart ? Hier ben ik een zwarte, maar in Congo ben ik een blanke. Dan kom je langzaam aan tot het besef dat je niet hoeft te kiezen. Je bent jezelf, en dat is voldoende. We moeten afstappen van dat idee van wit en zwart, kleur en niet-kleur, want we zijn allemaal hetzelfde. Niet iedereen ziet dat zo en je moet kunnen omgaan met de opmerkingen van de anderen. Hier kunnen ze me ‘negerinneke’ noemen, in Congo roepen ze ‘mundele’. Je moet dat kunnen aanvaarden. Ik herinner me dat ik als kind op de speelplaats een meisje geduwd had. Ik was acht of negen jaar. Ze is jammer genoeg ongelukkig gevallen en ze heeft haar twee voorste tanden gebroken. Toen hebben ze gezegd : ‘Zie je wel, die is helemaal wild, ze komt uit Afrika, dat zijn allemaal wilden, die zwarten.’ Dat is mij heel lang bijgebleven. Ik speelde altijd met al die kindjes op de speelplaats. Ineens was ik een van de slechte mensen. Je moet dat als kind allemaal zien te verwerken en dat vraagt enorm veel oefening. Sommige metissen nemen dan afstand van de zwarten of van de blanken. Ze kiezen een kamp. Voor mij is het echter een echte mengeling. Ik kom op voor alles wat leeft. Ik voel me even goed bij de blanken als bij de zwarten. Ik voel me ook even goed bij de mensen van Peru als bij een Aziaat. Wij hebben het voordeel dat men ons door ons uiterlijk dikwijls niet goed kan plaatsen. We kunnen even goed Turks, Spaans, Marokkaans, Indisch, Iraans, Cubaans, Braziliaans of Jamaicaans zijn. We hebben zo veel mogelijkheden. Ik heb daar echt van geprofiteerd. Dus dat zijn ongelooflijke voordelen. Ik zou het helemaal niet als een nadeel willen zien. Niet iedereen slaagt hierin. Het is hetzelfde als met grote misère in je leven, ofwel kun je daar door geraken en is het een rijkdom, ofwel blijf je daarin steken en is het gore ellende. Ik heb ooit een vriendin gehad die ook geadopteerd is. Ze was wel nog jonger dan ik toen ze geadopteerd werd. Ze leefde in een gezin in de buurt van waar ik leefde. Ze was half Rwandees, maar ze beschouwde zichzelf niet als metis, ze voelde zich blank en Belg. Punt uit. Ik heb veel discussies met haar gehad. Ik ben helemaal anders opgevoed. Mijn adoptiemoeder heeft mij altijd heel duidelijk gezegd : ‘Gij zijt een wereldburger. Ge zijt in feite alles, ge zijt niet alleen maar Belg.’ Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat schitterend vind. Ik heb niet veel gestudeerd. Na mijn humaniora ben ik mijn toenmalige vriend gevolgd. Hij had ook Congolese roots. Hij heeft universiteit gelopen en hij wilde de wereld zien. We hebben in Den Haag en in Cambridge gewoond. We hebben ook twee jaar in Amerika gewoond. Dat heeft, denk ik, ook bijgedragen tot mijn gevoel van wereldburgerschap. Ik voel me overal thuis. Ik pas mij heel gemakkelijk aan. Ik begrijp beter wat er in de jaren 1950 en 1960 gebeurd is met ons. Zelfs al maakten veel mensen fouten en was er veel racisme. Toen probeerden ze gewoon goed te doen. Het is natuurlijk een stukje geschiedenis dat niemand kent, en dat redelijk verborgen is gebleven. Ik denk dat het niet slecht is om dat nu openbaar te maken. Maar ik vind wel dat we het positief moeten brengen.


Mensen horen graag succesverhalen. Ik denk bijvoorbeeld dat je met een Obama verder komt. Hij brengt een positieve boodschap. Hij toont aan hoe ver een metis of een zwarte het kan brengen. Je mag de moed niet verliezen. Zo’n verhaal komt veel harder aan. Ik vraag mij af of de mensen wel iets leren uit een pijnlijk verleden van een ander. Het grootste probleem is dat nooit iemand echt kan weten of voelen welke pijn men gehad heeft. Je kunt dat vertellen maar je kunt dat niet laten voelen. Het heeft dus relatief weinig effect. Vanaf het moment dat iemand toont hoe al dat leed overwonnen werd, reageert men heel anders en krijgt men respect. Dat is ook wat ik zou willen. We moeten ons zeker en vast niet als een aparte groep gaan profileren, want we zijn deel van een groter geheel, een mix van de hele wereld. Dat kan een enorme kracht hebben en enorm veel dingen teweegbrengen. Dus laat ons dat bundelen om iets teweeg te brengen zodat we samen vooruit geraken.

 

 

Rika

Frederique.jpg

Na de dood van de vader werden de drie kinderen naar Save gebracht. Men vermoed dat de moeder als alleenstaande met drie “halfbloeden” niet terugkon bij haar familie. Frederique herinnert zich beelden van vroeger. Toen alle kinderen uit Save werden overgevlogen naar België, werden de drie kinderen van het gezin gescheiden. Drie verschillende families zouden hen opvoeden, ver van elkaar. Met haar zusje kan ze sporadisch contact houden; de broer ging naar het buitenland en weet men nu niet meer wonen. In België kwam ze terecht in een groot, warm gezin, met nieuwe broertjes en zusjes. Kleuterjuf worden werd haar ontraden: wie zou een gekleurde juf aannemen, en dan nog één met dyslexie?

 De nonnen van Save

Ik heb contact met een paar metissen van Limburg. In Bree had ik contact met iemand die zei dat ze bij een bijeenkomst van metissen van Save had gehoord dat de oudere metissen de nonnen allemaal door het slijk haalden. Ze vergeten wat die nonnen eigenlijk daadwerkelijk voor ons gedaan hebben. De staat deed immers niets voor ons. Die nonnen moesten alles zelf bijeen bedelen en verkopen, om ons eten te geven, kleren te geven, enz. Het is niet omdat mère Ludgarde er één ten onrechte of terecht bij het oor getrokken heeft dat de positieve dingen niet mogen gezegd worden.

Ze heeft niets gezegd omdat ze niemand wilde kwetsen. Maar ik vind ook dat je toch dankbaar moet zijn dat ze voor ons hebben willen zorgen.

Maar goed, ik was nog heel klein in Save. Het heeft allemaal minder effect gehad op mij omdat ik er waarschijnlijk ook niet lang ben gebleven. Zij die boos zijn op de nonnen van Save hebben vaak bewuster dingen meegemaakt. Ze waren dan ook al 14 of 16 jaar toen ze naar België kwamen. Voor mij was het gelukkig zo pijnlijk niet.

De beelden in mijn hoofd

4bmnsa086.jpg

Ik herinner me dat wij met ons drieën alleen waren tot we naar Save gebracht werden. Zonder mama. Pascal, mijn zus en ik alleen. Of die herinnering heel juist is, weet ik niet, maar ik vermoed van wel. Ik denk dat we een periode alleen gewoond hebben.

Ik weet dat het heel gek klinkt, zo zonder mama. Dat is echter wat ik me heel duidelijk herinner. Dat ze voor een periode weggegaan is en dat ze terug gekomen is en we toen naar Save gebracht werden. Vanaf toen heb ik geen herinneringen meer van mijn oudste broer Pascal. Pascal was 4 jaar ouder en toen dus 8 jaar. Ik denk dat hij een periode voor ons heeft gezorgd. Zo heb ik het in  mijn herinnering. Of dat honderd percent juist is weet ik niet. Ik kan dat ook aan niemand vragen.

Ik weet dat we naar het weeshuis gebracht werden. Ik weet zelfs dat we in een grijze volkswagen gevoerd werden, en er was ook een kevertje waar mijn moeder mee wegging. De volkswagen camionette was zoals de combi’s van de Rijkswacht vroeger in Congo. Dat zijn de beelden in mijn hoofd.

Ik heb niet zo'n een gans verhaal, alleen maar beelden. Zoals bv. toen ik stout was, ben ik eens buiten moeten gaan staan. Daarna heb ik een hele tijd naar wolken gekeken en daar heb ik Onze-Lieve-Vrouw in de hemel in de vorm van wolken gezien. Van die banale dingen herinner ik mij.

Ik heb ook in mijn herinneringen dat ik  in Save met mijn zus samen sliep in één bed. Toen ik dat vertelde aan iemand die ouder was en ook in Save had gezeten zei die dat dat niet kon. Iedereen sliep apart in Save. En toch ben ik zeker dat ik met haar in één bed sliep.

IMG_0002.jpg

Nu, die persoon die dat vertelde was 16 jaar toen in Save, die zal het wel beter weten. Maar ik herinner het mij zo. Voor mij is dat heel duidelijk, we sliepen samen. Daarom wil ik voorzichtig zijn met mijn herinneringen.

Dus als ik zeg dat we alleen waren zonder mama, misschien zijn we maar één dag alleen geweest en is mij dat heel fel bijgebleven. Het kan een paar dagen geweest zijn. Ik weet het niet meer. Die twijfel over wat nu echt gebeurd is en niet, dat is iets dat ik heel lang met mij heb meegedragen.

Ik herinner me toen mijn moeder terugkwam, nadat we alleen met ons drieën waren geweest. Ik wist niet honderd percent wat ging gebeuren maar er klopte iets niet.

Onze moeder is meegegaan, ze zat ook in die volkswagen combi. Daarna is zij overgestapt  in een Volkswagen Kever. Toen waren mijn zus en ik alleen. Ik doe mijn ogen toe en dan zie ik al die beelden terug.

Pascal, onze broer, die is niet meegegaan in de camionette. Het was alleen Mathilde en ik in dat busje. Het moet dus iets van een officiële instantie geweest zijn die ons is komen oppikken. Die indruk heb ik. IK weet ook dat Mathilde voor mij vertrokken is naar België. Ik ben naar België gekomen met de indruk dat ik naar mijn familie ging naar papa, mama, mijn grote boer en mijn klein zusje.

Waar is mijn grote broer?

Dan ben ik in België aangekomen.Ook die beelden zie ik nog heel goed voor mij. Dat was voor mij een heel andere wereld. Het was heel koud. Eind november. Ik had een zomerkleedje en een golfje aan. Ik herinner me dat er geen trein terug meer naar Hasselt was. Mijn pleegmoeder, mijn pleegvader, één van mijn broers en twee van mijn zusters, die waren daar allemaal aan het wachten. Eén van mijn broers zat in het klooster bij de fransciscanen. Hij had zo'n bruine pij met zo'n kap aan. Dat weet ik nog goed omdat hij  mij op zijn rug gepakt heeft.  Ik heb die kap op mijn hoofd gekregen. We zijn dan naar een andere broer gegaan in Brussel, omdat het niet meer mogelijk was om nog naar Hasselt te gaan. Dan hebben we een taxi genomen van Brussel naar Hasselt.

Er was nog iemand die ook naar Hasselt moest. Ze hebben dus elk de helft van de taxi betaald. Dat zijn dingen die me later pas verteld werden, niet alleen herinneringen. Ik ben dan toegekomen in Hasselt. Iedereen was nog wakker. Er waren acht kinderen. Je kunt je voorstellen, je komt er binnen, heel slaperig, recht uit Afrika,

en er staat een hele familie te wachten op jou. Ze hebben mij in bed gelegd. Toen ik de volgende morgen wakker werd , lagen we met 6 in bed, want iedereen was in dat bed gekropen. Ik zat echt tussen hen. En het eerste wat ik gevraagd heb was, ‘waar is Mathilde?’.

Dan ben ik naar mijn broer Pascal beginnen vragen. Ze zeiden, ‘Maar nee, je hebt alleen een zus Mathilde’. Ik bleef echter zeggen dat ik ook nog een broer had die Pascal heette. Ze zeiden dat dat niet kon, dat er daar geen papieren van waren. Waarom zouden ze papieren van een zusje hebben en niet van een broer?

Op een dag is Mathilde eens op bezoek gekomen in Hasselt, met haar ouders, en toen zei mijn pleegmoeder, ‘Hendrika praat altijd over Pascal, over een broertje’. Ik zei tegen Mathilde 'Waar is Pascal?'. Op dat ogenblik begint Mathilde te wenen. Ze kon niet meer. Ze had Pascal dus ook gemist. Toen keken ze van ‘ja, het zal wel waar zijn’. Een kind van drie jaar maak je niets wijs. Toen die begon te wenen, waren ze er ook van overtuigd dat ik nog een broer had die Pascal heette.

IMG_0005.jpg

Waarschijnlijk wisten ze in Save niet dat we nog een broer hadden. Hij is ook apart toegekomen daar.

Hij is waarschijnlijk in Rwanda bij de protestanten terecht gekomen. Die rivaliteit in die tijd zal ook een rol gespeeld hebben. Zo ben ik in Hasselt terechtgekomen. Ik heb het daar eigenlijk heel goed gehad. Ik was de jongste. Ik had daar een andere broer die een jaar ouder was, een nakomerke. Wij waren in dat gezin de twee jongsten.

 

Mijn nieuwe kleine ‘broer’

Hij was hun echte zoontje en de jongste. Plots kwam ik erbij. In het begin heeft hij er heel veel problemen mee gehad.

Hij was verwend natuurlijk. Hij zat altijd bij moeder op schoot aan tafel, anders at hij niet. Hij was een echt babytje en toen kwam ik. Ik mocht plots op de schoot van mama en hij moest op de stoel. Dat accepteerde hij natuurlijk niet. Hij is dan beginnen te zeuren en verdrietig doen. Hij werd zelfs ziek. Hij was echt vermagerd. Ze hebben de huisdokter erbij gehaald. Hij zei dat hij beter naar de zee moest gaan, naar het Sanatorium, om daar bij te komen. Ze dachten dat hij misschien tuberculose had, ze dachten aan van alles en nog wat. Hij  is twee weken in het Sanatorium gebleven en werd er nog ongelukkiger. Dan zijn ze hem terug gaan halen.

Toen zijn ze hem terug gaan halen in Sanatorium, en hij heeft hij alle aandacht gekregen die hij nodig had. Alle avonden kwamen de pleegouders ons nog instoppen en dan riep hij altijd ‘vergeet niet te zeggen, vergeet het niet te zeggen’ . En dan moest onze mama speciaal tegen hem zeggen 'Jamaar, gij zijt ons manneke, gij blijft ons manneke, dat weet ge toch hé.  Hendrika is een arm kindje die we hebben aangenomen omdat die geen papa, geen mama, meer heeft. Gij zijt ons manneke’. Die moest zich echt bevestigd zien van 'ik tel hier nog. Ik ben hier de prins. ' En zo is dat over gegaan. En ik moet eerlijk zeggen we zijn uiteindelijk de beste vrienden geworden. Want ik heb de beste relatie met mijn broers en zuster en ook met hem.

 

Mooie kinderjaren

Mijn kinderjaren zijn mooi geweest. Als ik terug zou kiezen zou ik net hetzelfde opnieuw willen. Echt waar. Dat was spelen met een grote bende, ruimte om te spelen. Heel veel fantasie en heel veel kampen maken. Voor de kinderen was er zo'n een grote ruimte, de Molenpoort. Dat is nu een parking. Daar waren wij ’s avonds tot de straatverlichting aanging. Als die aanging dan moesten we naar huis. Dan ging iedereen ook naar huis. Daar werden kampen gemaakt, ik was de jongste. Het was een fantastische periode.

 

Met je zusje en broer …

Ondertussen had ik erg weinig contact met mijn zusje. Als kind ben je daar ook niet zo mee bezig. Je legt  je daar bij neer, je hebt je vriendenkring hier, je hebt je bezigheid daar. Je hoort wel al af en toe iets, je vraagt er wel af en toe naar. Maar leg  je je daarbij neer. Af en toe schreef ik wel eens, en af en toe belden we elkaar. Maar ik was er toch niet zo mee bezig. Dat is pas later gekomen. Toen ik 18 of 19 jaar was, dan wou ik pas weten wat met haar aan de hand was.

Mijn broer heb ik nog teruggezien toen ik ongeveer 13 jaar oud was. Toen was hij in België en daarna is hij naar Canada vertrokken. Sindsdien heb ik nooit meer iets van hem gehoord. Mathilde wel, maar ik niet meer. Ik denk daar soms aan, samen met Mathilde, dat we toch eens moeten proberen om Pascal terug te zien. We weten jammer genoeg niet waar hij nu woont. Zonder adres is het erg moeilijk om iemand te vinden.

Ik weet eigenlijk zelfs niet of hij nog onze achternaam heeft. Ik wil het echt wel weten waar mijn broer is, maar ik denk daar ook niet constant aan. Soms denk ik dat ik eens naar Spoorloos moet schrijven.

Dubbel vreemd

Ik was mijn oudste broer kwijt; mijn zusje zag ik niet veel en ik voelde mij eigenlijk dubbel vreemd. Vreemd omdat je je ouders hebt achterlaten en als vreemde in een andere  familie terechtkomt, en je bent dan nog eens vreemd omdat je een andere kleur hebt.

Als ik naar school ging deed iedereen aan ontwikkelingshulp. Ik zat met mijn zakken vol karamellen. Als ik op straat liep, aaiden vreemde mensen over mijn hoofdje.

Ik heb aan het vreemd zijn alleen goeie herinneringen. Ik stond op een soort pied de stalle. Het is zo ver gekomen dat ons ma naar school is moeten gaan om te zeggen dat ik  thuis niet meer at omdat ik zo veel snoep kreeg. Ik was toen in Hasselt de enig gekleurde. Later is daar nog iemand, een voetballer, bijgekomen.

Slechte herinneringen heb ik daar eigenlijk niet aan. Alleen dat iedereen aan mijn haar kwam voelen. Dan begin toch op de duur een beetje lastig te zijn. Je kunt nergens komen of ze moeten  eens gauw aan je haar komen voelen of aan je wangen komen trekken. Dat deden ze niet met de andere kinderen. Het geeft je de indruk, dat je toch iets anders bent. Want je eigen zie je niet, je ziet andere mensen. Ik stond niet de hele tijd te denken, ‘Ah ja, ik ben bruin’. Je kijkt daar niet naar. En je wordt anders bekeken en anders geplaatst. Dan krijg je de indruk dat je anders bent.

IMG_0004.jpg

Het is vooral speciaal omdat het wildvreemden zijn die aan je haar komen. Ik dacht soms echt van  ‘en nu moet ik een frank hebben als je aan mijn haar komt’. ‘Gewoon, blijf er af alstublieft. Blijf van mij af. Ik kom toch ook niet aan u. Dat stoort’.

Je wordt dan eigenlijk in een vakje geplaatst. Het is een kwestie van vechten om eruit te komen. Thuis werd ik echter niet in een kotje gezet. Dat was met de grote hoop mee. Dat was geen kapsones, geen zever. En ook die oudere broers, die zusters, die voeden u ook mee op. Wat ons ma niet gezien had, hadden zij wel gezien. Als ik kattekwaad uithaaalde moesten ze niet ver zoeken, er liep maar één bruintje rond en dat was ik. Maar daar was ik zelf niet altijd bewust van.

 

Ocharme mijn kind

Ik vond altijd dat ik een klein beetje zelfstandiger was dan mijn broer. Ik denk wel dat dat ook te maken had omdat ik als kind helemaal opnieuw heb moeten beginnen. Ik hou er ook niet van dat ze zo zeggen van ‘Ocharme mijn kind’. Als kind werd ik daar helemaal wild van. Mensen zeiden dingen zoals ‘je mag blij zijn dat je hier bent’. Daar werd ik woest van.

Dat werd zo vaak gezegd. Op school. Klanten die thuis kwamen in de zaak van mijn ouders. Dan werd ons ma ook kwaad, waarschijnlijk daarmee ook dat ik het niet pikte. Zo van ‘Gij zijt toch een heilige dat je nog een kind erbij pakt'. En aan mij, ‘Ocharme, ge moogt blij zijn dat ze u geadopteerd hebben, of anders waart ge geworden zoals die arme dingen in Afrika. Dan zijn mijn ma altijd, ‘Ze deugt even goed en even slecht als een ander’.

 

Er is geen enkele school die haar zal aannemen

Wat het betekent om anders te zijn, besef je pas later. Als je de puberteit ingaat, dan begin je dingen te beseffen. Je moet dan ook beslissen welke richting te volgen met je leven. Ik zei altijd, ik word kleuteronderwijzeres. En dan vertellen ze je dat je nooit werk zal vinden in een kleuterschool. Ja dat werd letterlijk zo gezegd.

Mijn mama vond dat  als de school dat beweerde je moest luisteren naar wat ze zeiden. Ze zijn het bij ons thuis komen zeggen, ‘er is geen enkele school die haar gaat aannemen’. Ofwel vecht je er tegen, ofwel zeg je, soit.

Mijn mama zei dan dat ik verpleegster of vroedvrouw kon worden. Maar, als ik geen kleuteronderwijzeres kon worden, dan liever de toneelschool. Dictie wou ik graag volgen, in Antwerpen. Maar ze vroegen zich af welke toekomst me dat zou bieden. ‘Daar zit geen toekomst in, en voor jou helemaal niet’, zeiden ze. ‘Welke rollen ga je spelen?’’.

Verpleger zagen ze wel zitten en kinderverzorgster ook. Uiteindelijk wou ik zo snel  mogelijk van school af zijn. Omdat ik toch niet naar de kunstacademie kon. Dan ben ik maar kinderverzorgster geworden. Later  vond ik toch dat ze me eigenlijk hadden bedonderd.

 

Vreemd en dyslexie

Daarbij kwam nog dat ik heel slecht in Nederlands was, eorm slecht. Dictee was een ramp. Wij spraken geen woord Nederlands toen we in België kwamen. De regels kendde ik wel vanbuiten, ik kon die gewoon niet toepassen. Al sloeg je me dood, ik kon die niet toepassen. Recent heb  ik me laten testen en ik heb dyslexie.

Ik heb daardoor straf geschreven, kilometers. Gewoon omdat ik soms de d en de t verwisselde, oe wordt eo, enz.  Nu weten we dat het dyslexie is en dat het verholpen kan worden.

Met wiskunde had ik totaal geen probleem. Daar hoorde je niets over. En zelfs vraagstukken begreep ik goed. Ik kan een woord lezen en als dat woord daar staat, herken ik het woord als een tekening. Maar helemaal ontleden kan ik niet. Ik was beter in China geboren dan moest ik gewoon de tekens herkennen en dan had ik dat misschien beter gekund. Zij maken geen combinaties, denk ik toch niet. Ik hoor zeggen dat in het Chinees elk symbool een betekenis heeft en daarmee blijft het.

Dyslectie heeft altijd een zekere invloed op studies, dat  is waar. Maar als je daarbij nog op uw boterham krijgt dat je die of die richting niet kunt volgen omdat een gekleurde daar toch geen job in zal vinden wordt het soms een beetje veel.

 

Luciamo

Luciamo woont alleen in Brussel in een klein appartementje. Hij praat graag. Luciamo werd heel jong geadopteerd door de Vlaamse vrouw van zijn vader. Hij ziet er blank uit. Pas op zijn twaalfde kwam hij te weten dat zijn moeder Afrikaans is, een metisse met Griekse, Afrikaanse en Arabische achtergrond. Hij gaat een leven lang op zoek om deze veelheid van achtergronden samen te brengen. Hij reist naar India, naar Amerika en Afrika. In Afrika vindt hij de begraafplaats van zijn moeder. Hij zoekt naar de essentie van de mensheid, voorbij de individuele verhalen.

 

Mijn geschiedenis is niet zo eenvoudig. Ik ben pas later in mijn leven beginnen te zoeken. Ik heb snel vergeten dat ik Afrikaans was. Ik werd vanaf mijn vierde jaar helemaal afgesloten van mijn roots. Mijn geschiedenis is heel apart omdat ze samenvalt met een bepaald moment in de kolonisatie. De koloniale administratie had toen beslist dat de metissen die heel blank waren, zoals ik, toch in de wijk van de metissen moesten wonen. We woonden in de streek Talli Kassi. Ik kreeg geen toegang tot de wereld van de blanken. We mochten echter in de metissenwijk geen Swahili spreken en geen Afrikaans eten meer nuttigen. We moesten ons als blanken gedragen. Op school werd ik gepest omdat ik op een blanke leek. Ik huilde en treurde. Er was in Congo ook apartheid. Men doet soms alsof dit alleen in Zuid-Afrika voorkwam.


Ik ben geboren in 1945. Mijn grootmoeder was een Bemba-prinses van een oude familie uit Zanzibar. Haar grootvader was een sultan. Deze prinses ontmoette een Griekse grondbezitter en samen kregen ze een dochter : mijn moeder. Mijn moeder was de dienstmeid van mijn vader. In zijn woning had de blanke koloniale man een dienstmeid nodig. Hij koos voor een jonge vrouw die meestal ook zijn maîtresse werd. Dan werden er kinderen geboren. Zo zijn de meeste metissen geboren. In die context worden liefdesgeschiedenissen altijd beheerst door een racistische machtsrelatie. De blanke is de meester en de zwarte vrouw is een dienstmeid. De man had de macht. Mijn moeder keek op naar de beschaafde stad van de blanken. Zo waren de mensen opgevoed tijdens de kolonisatie. Blank stond synoniem voor goed. Een dienstmeid was geen slaaf, maar toch iemand die in haar ziel geraakt was, getraumatiseerd. Blanken kwamen naar Afrika om het land en de mensen in te nemen. Er was geweld. Een zwarte werd niet beschouwd als een volwaardig persoon. Op die manier verwoestte men de zielen van de mensen. Over het algemeen hadden blanken op dat ogenblik een totaal gebrek aan empathie ten opzichte van de zwarten. Natuurlijk waren er individuen die anders functioneerden, die hun hart volgden. Ze voelden dat medemensen niet op zo een manier behandeld konden worden. Men moet dit goed begrijpen om de diepe kwetsuren te verstaan van metissen en van toenmalige zwarten in Afrika. Metissen vielen dan ook tussen alle culturen. Het was de cultuur van de beul en het slachtoffer tegelijk. Mijn vader is geboren in

1897. Hij was zevenenveertig toen ik ben geboren. Plichten waren heel erg belangrijk in die tijd. Zo was hij verplicht me te adopteren.
Ik ben dus geboren in een situatie die menselijk gezien niet te tolereren was. Een zwarte moeder kon een kind met blank bloed zogezegd niet opvoeden. De metissen werden daarom samen onder toezicht van blanke nonnen in een internaat gestopt. Je kon alleen uit die internaten ontsnappen door een huwelijk met een blanke of met een andere metis. De nonnen gingen ervan uit dat ze de beschaving brachten, dat ze zielenrust konden vinden door katholieken van hen te maken. De kinderen groeiden los van elk familiegevoel op. Ze kregen wel een wereldbeeld mee waarin zij beter waren dan hun moeder omdat ze blank bloed hadden. Ik was zelfs nog stukken beter, omdat ik er helemaal blank uitzie. Er werd tijdens de opvoeding gezorgd voor een radicale breuk met de Afrikaanse achtergrond. Die manier van denken werkt nog altijd na. Metissen willen onder elkaar trouwen of met blanken, meestal niet met zwarten. Een blanke metis is beter dan een donkere metis. Blank is beter dan zwart. Op psychisch vlak zijn die ideeën destructief. Telkens opnieuw moeten horen dat je minstens voor de helft niets waard bent, kan niet goed zijn. Dat brengt een schizofrene situatie met zich mee. Vandaag speelt dat nog altijd een rol in het zelfbeeld van veel zwarte mensen.


Ik werd van mijn moeder weggenomen vanaf mijn vier jaar. Ik leefde met een leugen tot mijn twaalfde. Het heeft geduurd tot mijn twintigste voor ik begreep welke misdaad er gepleegd was tegen mijn leven. Mijn moeder is na mij nog zwanger geweest van een ander kind. Ze was een mooie metisse. Ze had een korte relatie met een zwarte man en werd zwanger. Ze wist dat ze misschien wel een zwart kind op de wereld zou zetten en dat was een drama. Zal de blanke man haar nog willen als ze een zwart kind heeft ? Zal ze niet terug moeten gaan naar de zwarte wijk in plaats van een beter leven te krijgen ? Ze was metis en zou zich hierdoor verlagen. Ze besliste abortus te plegen en kwam terecht bij een slechte arts. Ze overleefde de operatie niet. Het feit dat ze zo bang was om een zwart kind op de wereld te zetten heeft haar het leven gekost. Mijn grootmoeder wilde op dat ogenblik haar kleinkinderen, mijn broer en ik, opeisen. Mijn vader heeft dit geweigerd. Als een zwarte vrouw een blank kind had, kon het zijn dat ze dit kind nooit meer terugzag. Dat werd een deel van de cultuur. Witte kinderen stond men af.
Toen mijn biologische moeder overleed, heeft mijn vader ons mee naar België genomen. Mijn vader had op dat moment een blanke vrouw die in België woonde. Ze hebben ons geadopteerd. Mijn vader had eerst gesproken met zijn vrouw. Ze kon geen kinderen krijgen. Ze was zeer katholiek, ook in de negatieve betekenis van het woord. Ze dacht dat ze haar ziel kon zuiveren door ons, de kinderen van de zonden van haar man, op te voeden. Mijn broer en ik zijn in België aangekomen in 1949. Ik was vier jaar. Mijn broer was zestien maanden ouder. Ze nam onze religieuze opvoeding op zich. Ze beschouwde zichzelf als een heilige martelares door ons te adopteren. Over mijn moeder werd nooit gesproken, ik denk dat mijn stiefmoeder eigenlijk jaloers op haar was. Mijn moeder was immers jong en mooi. Maar in de ogen van mijn stiefmoeder hoe dan ook zondig en onbeschaafd. Gelukkig voor haar zagen we er redelijk blank uit en kon ze doen alsof we haar kinderen waren. Zo werd het probleem weggemoffeld. Ze wilde ons afsnijden van onze achtergrond en doen alsof ze onze echte moeder was. Er werd nooit meer over gesproken, er was nergens een foto van mijn echte moeder. Mijn vader was geen grote prater en was niet zo trots op zijn verleden in Afrika. Hij zweeg dus en liet zijn vrouw begaan.


Na mijn aankomst in België werd ik een blanke en heb ik geleefd als een blanke. Ik had geen Afrikaans uiterlijk en werd door iedereen ook behandeld als een blanke. Mensen zagen het niet. Ik ben ook geen halfbloed. Mijn moeder was al een metis met een Griekse vader en mijn grootmoeder had ook Arabisch bloed. Het is moeilijk om hier in Brussel anderen te vinden zoals mij. Mijn ervaring is anders dan die van halfbloeden. Ze zijn meestal heel erg zichtbaar. Bij mij is niets herkenbaar. Als ik metis ben, is het een innerlijke houding. Ik kan bij zwarten, blanken of metissen leven. Ik merk echter dat dit niet mijn leven is. Ik heb geen enkele referentie. Soms ga ik naar mensen die afkomstig zijn van dezelfde stam als ik, de Bemba. Men blijft Bemba als de moeder Bemba is, zoals bij de Joden. Ik word goed onthaald, als blanke Bemba. Maar ik voel me anders. Ik zie er heel blank uit, mijn broer ziet er meer Arabisch uit. Soms denkt men dat ik Braziliaans ben, Indonesisch, Italiaans, Spaans, Grieks … Mijn grootvader, de vader van mijn moeder, was Grieks. De vader van mijn grootmoeder kwam uit Oman. Er is een tak van mij die uit Zanzibar komt, een andere tak uit Griekenland, nog een ander deel uit België. Italianen noemden mij Luciano. Mijn ex-vrouw was Mexicaanse en noemde mij Lusiano. Luciamo kan vele vormen aannemen.


Ik heb gezien hoe mensen kunnen liegen, hoe ik werd voorgelogen, hoe de leugen overal was. Toen ik ontdekt heb dat mijn echte moeder Afrikaans was, was ik twaalf jaar. Ik ben in regressietherapie gegaan. Ik ben teruggekeerd tot mijn geboorte. Veel beelden zijn teruggekeerd, beelden die ik lang verdrongen had. Het zijn deze therapieën die me geleerd hebben om mijn geschiedenis een plaats te geven. Mijn echte innerlijke reis is begonnen op de leeftijd van veertien jaar, nadat ik een paar jaar gedacht heb aan de leugen waarin ik was opgegroeid. Ik was al geïnteresseerd in filosofie vanaf mijn vijftien jaar. Later heb ik me verdiept in de psychologie en de psychoanalyse. Ik las alle filosofen en psychologen. Op mijn negentiende ben ik twee jaar in psychoanalyse geweest. Daarna ben ik vertrokken naar India. Ik leefde daar in een commune, op zoek naar mijn essentie. Ik heb daar veel wijze mensen ontmoet die me veel geleerd hebben. Door meditatie heb ik vrede gevonden met mijzelf. De buitenwereld is nu minder belangrijk geworden. Na acht maanden India kwam ik terug en iemand zei : ‘Je hebt geen Afrikaanse ogen meer, maar de ogen van een Indische wijze.’ Misschien komt dit door mijn zeer grote mix dat ik de capaciteit heb om me te identificeren met heel veel verschillende culturen. Ook in Mexico zei men mij hetzelfde. Ik heb daar visioenen gehad en de sjamaan zei : ‘Je bent iemand van bij ons.’ Ik verenig in mij heel veel culturen en dat maakt me anders dan anderen. Later heb ik me verdiept in de psychologische antropologie. Ik las Lévi-Strauss. Ik interesseerde me voor traditionele volkeren. De Bemba is een oud volk met een interessante geschiedenis. Ik heb die geschiedenis bestudeerd. Ik heb veel over mezelf geleerd door mij te verdiepen in die Afrikaanse filosofie. In die tijd leerde ik de gouverneur van Katanga kennen die van dezelfde stam was als ik. Hij heeft mij veel dingen geleerd over mijn familie.
Toen ik me ging inschrijven in het secundair onderwijs moest mijn vader officiële papieren tonen, zoals mijn geboorteakte. Ik ontdekte toen dat ik eigenlijk een andere naam had, een Afrikaanse naam. Toen moesten ze het me vertellen. Heel vlug kwamen de herinneringen boven aan mijn Afrikaanse moeder. Met mijn vader viel niet zo gemakkelijk te praten. Hij was gesloten en streng. Na zijn dood heb ik in een lade een foto gevonden van mijn moeder. Toen wilde ik haar graf gaan zoeken. Ik had alleen een naam, de foto van mijn moeder, de plaats van mijn geboorte en de stad waar ik het laatst gewoond had. Ik ben naar Lubumbashi gegaan, maar heb daar niets gevonden. Daarna ging ik naar Kolwezi, waar ik ook niets vond. Ik ging dan terug naar Likasi. Ik bezocht daar de oude burgemeester, maar vond niets over mijn moeder. Op een dag wandelde ik in Likasi, toen plots een auto naast me stopte. De chauffeur zei : ‘Ga naar daar, drie huizen verder, daar wonen Griekse metissen. Uw moeder was een van hen.’

La famille

La famille

Daar vond ik een vriendin van mijn moeder. Daarna heb ik alles kunnen reconstrueren. Ik vond de wereld van mijn moeder en alle verhalen. Ik werd voorgesteld aan een nichtje van mijn moeder die veel vertelde. Ik ontmoette een heleboel familieleden. Belangrijk was de ontmoeting met Alice Kosta. Ze had een van de eerste verenigingen opgericht voor de mulatten in Congo. Zij bezorgde me de link naar mijn doopmeter, de beste vriendin van mijn moeder, die in België woont. Ze heeft de Angolese nationaliteit en kent nog veel verhalen. De Griekse kant van mijn familie ken ik niet. Mijn grootvader wilde zijn dochter niet erkennen, hij was immers al getrouwd. Hij heeft geld gegeven, en dat is alles. Mijn moeder heeft haar vader dus nooit gekend en is opgegroeid bij haar moeder. De mensen feliciteerden me allemaal omdat ik van Europa naar Afrika was gekomen, op zoek naar het graf van mijn moeder. Voor hen was dat het bewijs dat ik een Afrikaans hart had. In het hotel kreeg ik gratis eten gedurende mijn verblijf omdat de eigenaar zodanig geraakt was dat ik naar het graf van mijn moeder zocht. Ook in Zanzibar lokte ik dezelfde reactie uit. Ze hebben er zelfs een tv-uitzending aan gewijd. Ze vonden het ongelooflijk dat een blanke man het toch belangrijk vond om zijn zwarte achtergrond op te zoeken in Afrika. Ze begrepen niet waarom. Ze redeneren dat de blanken toch alle voordelen hebben, wat zoek ik dan aan de zwarte kant ?

Ik ging naar de begraafplaats, maar men wist niet meer precies welk graf het was. Ik heb er dan maar één uitgekozen om een plek te hebben, een symbolische plaats van haar graf. Daar heb ik haar fotootje begraven. Ik heb veel gereisd en voel het verschil met andere mensen die nooit gereisd hebben. Ze hebben doorgaans een meer bekrompen geest. Ik heb getracht mezelf te zoeken door alle culturen die ik in mij heb te verenigen, door te zoeken naar de essentie van de mensheid in het algemeen. Met mijn broer heb ik niet zo’n goede relatie. Voor hem ben ik gek omdat ik mijn hele leven de wereld rond liep en rare ideeën heb over mijn Afrikaanse roots. Maar ik zie het als een kans om soepel te bewegen tussen culturen, tussen standpunten, om verschillen te verenigen in mezelf. Het is interessant om te zien hoe de Belgische metissen een plaats opeisen. Metissen worden niet erkend in België. Na de dekolonisatie heeft men Congo achtergelaten. In België ziet niemand nog de koloniale achtergrond. Belgisch Congo bestaat niet meer en dus de metissen ook niet. Dat maakt het voor metissen moeilijk. Ook bij Obama voel je dat. Ook hij heeft die capaciteit ontwikkeld om tegengestelden te verenigen. Hij is metis. Hij heeft geleefd in Indonesië, zijn vader is moslim. Hij heeft geleerd om uiterste standpunten vanuit verschillende hoeken te bekijken. Dat opent wegen naar de toekomst.