Rika
Na de dood van de vader werden de drie kinderen naar Save gebracht. Men vermoed dat de moeder als alleenstaande met drie “halfbloeden” niet terugkon bij haar familie. Frederique herinnert zich beelden van vroeger. Toen alle kinderen uit Save werden overgevlogen naar België, werden de drie kinderen van het gezin gescheiden. Drie verschillende families zouden hen opvoeden, ver van elkaar. Met haar zusje kan ze sporadisch contact houden; de broer ging naar het buitenland en weet men nu niet meer wonen. In België kwam ze terecht in een groot, warm gezin, met nieuwe broertjes en zusjes. Kleuterjuf worden werd haar ontraden: wie zou een gekleurde juf aannemen, en dan nog één met dyslexie?
De nonnen van Save
Ik heb contact met een paar metissen van Limburg. In Bree had ik contact met iemand die zei dat ze bij een bijeenkomst van metissen van Save had gehoord dat de oudere metissen de nonnen allemaal door het slijk haalden. Ze vergeten wat die nonnen eigenlijk daadwerkelijk voor ons gedaan hebben. De staat deed immers niets voor ons. Die nonnen moesten alles zelf bijeen bedelen en verkopen, om ons eten te geven, kleren te geven, enz. Het is niet omdat mère Ludgarde er één ten onrechte of terecht bij het oor getrokken heeft dat de positieve dingen niet mogen gezegd worden.
Ze heeft niets gezegd omdat ze niemand wilde kwetsen. Maar ik vind ook dat je toch dankbaar moet zijn dat ze voor ons hebben willen zorgen.
Maar goed, ik was nog heel klein in Save. Het heeft allemaal minder effect gehad op mij omdat ik er waarschijnlijk ook niet lang ben gebleven. Zij die boos zijn op de nonnen van Save hebben vaak bewuster dingen meegemaakt. Ze waren dan ook al 14 of 16 jaar toen ze naar België kwamen. Voor mij was het gelukkig zo pijnlijk niet.
De beelden in mijn hoofd
Ik herinner me dat wij met ons drieën alleen waren tot we naar Save gebracht werden. Zonder mama. Pascal, mijn zus en ik alleen. Of die herinnering heel juist is, weet ik niet, maar ik vermoed van wel. Ik denk dat we een periode alleen gewoond hebben.
Ik weet dat het heel gek klinkt, zo zonder mama. Dat is echter wat ik me heel duidelijk herinner. Dat ze voor een periode weggegaan is en dat ze terug gekomen is en we toen naar Save gebracht werden. Vanaf toen heb ik geen herinneringen meer van mijn oudste broer Pascal. Pascal was 4 jaar ouder en toen dus 8 jaar. Ik denk dat hij een periode voor ons heeft gezorgd. Zo heb ik het in mijn herinnering. Of dat honderd percent juist is weet ik niet. Ik kan dat ook aan niemand vragen.
Ik weet dat we naar het weeshuis gebracht werden. Ik weet zelfs dat we in een grijze volkswagen gevoerd werden, en er was ook een kevertje waar mijn moeder mee wegging. De volkswagen camionette was zoals de combi’s van de Rijkswacht vroeger in Congo. Dat zijn de beelden in mijn hoofd.
Ik heb niet zo'n een gans verhaal, alleen maar beelden. Zoals bv. toen ik stout was, ben ik eens buiten moeten gaan staan. Daarna heb ik een hele tijd naar wolken gekeken en daar heb ik Onze-Lieve-Vrouw in de hemel in de vorm van wolken gezien. Van die banale dingen herinner ik mij.
Ik heb ook in mijn herinneringen dat ik in Save met mijn zus samen sliep in één bed. Toen ik dat vertelde aan iemand die ouder was en ook in Save had gezeten zei die dat dat niet kon. Iedereen sliep apart in Save. En toch ben ik zeker dat ik met haar in één bed sliep.
Nu, die persoon die dat vertelde was 16 jaar toen in Save, die zal het wel beter weten. Maar ik herinner het mij zo. Voor mij is dat heel duidelijk, we sliepen samen. Daarom wil ik voorzichtig zijn met mijn herinneringen.
Dus als ik zeg dat we alleen waren zonder mama, misschien zijn we maar één dag alleen geweest en is mij dat heel fel bijgebleven. Het kan een paar dagen geweest zijn. Ik weet het niet meer. Die twijfel over wat nu echt gebeurd is en niet, dat is iets dat ik heel lang met mij heb meegedragen.
Ik herinner me toen mijn moeder terugkwam, nadat we alleen met ons drieën waren geweest. Ik wist niet honderd percent wat ging gebeuren maar er klopte iets niet.
Onze moeder is meegegaan, ze zat ook in die volkswagen combi. Daarna is zij overgestapt in een Volkswagen Kever. Toen waren mijn zus en ik alleen. Ik doe mijn ogen toe en dan zie ik al die beelden terug.
Pascal, onze broer, die is niet meegegaan in de camionette. Het was alleen Mathilde en ik in dat busje. Het moet dus iets van een officiële instantie geweest zijn die ons is komen oppikken. Die indruk heb ik. IK weet ook dat Mathilde voor mij vertrokken is naar België. Ik ben naar België gekomen met de indruk dat ik naar mijn familie ging naar papa, mama, mijn grote boer en mijn klein zusje.
Waar is mijn grote broer?
Dan ben ik in België aangekomen.Ook die beelden zie ik nog heel goed voor mij. Dat was voor mij een heel andere wereld. Het was heel koud. Eind november. Ik had een zomerkleedje en een golfje aan. Ik herinner me dat er geen trein terug meer naar Hasselt was. Mijn pleegmoeder, mijn pleegvader, één van mijn broers en twee van mijn zusters, die waren daar allemaal aan het wachten. Eén van mijn broers zat in het klooster bij de fransciscanen. Hij had zo'n bruine pij met zo'n kap aan. Dat weet ik nog goed omdat hij mij op zijn rug gepakt heeft. Ik heb die kap op mijn hoofd gekregen. We zijn dan naar een andere broer gegaan in Brussel, omdat het niet meer mogelijk was om nog naar Hasselt te gaan. Dan hebben we een taxi genomen van Brussel naar Hasselt.
Er was nog iemand die ook naar Hasselt moest. Ze hebben dus elk de helft van de taxi betaald. Dat zijn dingen die me later pas verteld werden, niet alleen herinneringen. Ik ben dan toegekomen in Hasselt. Iedereen was nog wakker. Er waren acht kinderen. Je kunt je voorstellen, je komt er binnen, heel slaperig, recht uit Afrika,
en er staat een hele familie te wachten op jou. Ze hebben mij in bed gelegd. Toen ik de volgende morgen wakker werd , lagen we met 6 in bed, want iedereen was in dat bed gekropen. Ik zat echt tussen hen. En het eerste wat ik gevraagd heb was, ‘waar is Mathilde?’.
Dan ben ik naar mijn broer Pascal beginnen vragen. Ze zeiden, ‘Maar nee, je hebt alleen een zus Mathilde’. Ik bleef echter zeggen dat ik ook nog een broer had die Pascal heette. Ze zeiden dat dat niet kon, dat er daar geen papieren van waren. Waarom zouden ze papieren van een zusje hebben en niet van een broer?
Op een dag is Mathilde eens op bezoek gekomen in Hasselt, met haar ouders, en toen zei mijn pleegmoeder, ‘Hendrika praat altijd over Pascal, over een broertje’. Ik zei tegen Mathilde 'Waar is Pascal?'. Op dat ogenblik begint Mathilde te wenen. Ze kon niet meer. Ze had Pascal dus ook gemist. Toen keken ze van ‘ja, het zal wel waar zijn’. Een kind van drie jaar maak je niets wijs. Toen die begon te wenen, waren ze er ook van overtuigd dat ik nog een broer had die Pascal heette.
Waarschijnlijk wisten ze in Save niet dat we nog een broer hadden. Hij is ook apart toegekomen daar.
Hij is waarschijnlijk in Rwanda bij de protestanten terecht gekomen. Die rivaliteit in die tijd zal ook een rol gespeeld hebben. Zo ben ik in Hasselt terechtgekomen. Ik heb het daar eigenlijk heel goed gehad. Ik was de jongste. Ik had daar een andere broer die een jaar ouder was, een nakomerke. Wij waren in dat gezin de twee jongsten.
Mijn nieuwe kleine ‘broer’
Hij was hun echte zoontje en de jongste. Plots kwam ik erbij. In het begin heeft hij er heel veel problemen mee gehad.
Hij was verwend natuurlijk. Hij zat altijd bij moeder op schoot aan tafel, anders at hij niet. Hij was een echt babytje en toen kwam ik. Ik mocht plots op de schoot van mama en hij moest op de stoel. Dat accepteerde hij natuurlijk niet. Hij is dan beginnen te zeuren en verdrietig doen. Hij werd zelfs ziek. Hij was echt vermagerd. Ze hebben de huisdokter erbij gehaald. Hij zei dat hij beter naar de zee moest gaan, naar het Sanatorium, om daar bij te komen. Ze dachten dat hij misschien tuberculose had, ze dachten aan van alles en nog wat. Hij is twee weken in het Sanatorium gebleven en werd er nog ongelukkiger. Dan zijn ze hem terug gaan halen.
Toen zijn ze hem terug gaan halen in Sanatorium, en hij heeft hij alle aandacht gekregen die hij nodig had. Alle avonden kwamen de pleegouders ons nog instoppen en dan riep hij altijd ‘vergeet niet te zeggen, vergeet het niet te zeggen’ . En dan moest onze mama speciaal tegen hem zeggen 'Jamaar, gij zijt ons manneke, gij blijft ons manneke, dat weet ge toch hé. Hendrika is een arm kindje die we hebben aangenomen omdat die geen papa, geen mama, meer heeft. Gij zijt ons manneke’. Die moest zich echt bevestigd zien van 'ik tel hier nog. Ik ben hier de prins. ' En zo is dat over gegaan. En ik moet eerlijk zeggen we zijn uiteindelijk de beste vrienden geworden. Want ik heb de beste relatie met mijn broers en zuster en ook met hem.
Mooie kinderjaren
Mijn kinderjaren zijn mooi geweest. Als ik terug zou kiezen zou ik net hetzelfde opnieuw willen. Echt waar. Dat was spelen met een grote bende, ruimte om te spelen. Heel veel fantasie en heel veel kampen maken. Voor de kinderen was er zo'n een grote ruimte, de Molenpoort. Dat is nu een parking. Daar waren wij ’s avonds tot de straatverlichting aanging. Als die aanging dan moesten we naar huis. Dan ging iedereen ook naar huis. Daar werden kampen gemaakt, ik was de jongste. Het was een fantastische periode.
Met je zusje en broer …
Ondertussen had ik erg weinig contact met mijn zusje. Als kind ben je daar ook niet zo mee bezig. Je legt je daar bij neer, je hebt je vriendenkring hier, je hebt je bezigheid daar. Je hoort wel al af en toe iets, je vraagt er wel af en toe naar. Maar leg je je daarbij neer. Af en toe schreef ik wel eens, en af en toe belden we elkaar. Maar ik was er toch niet zo mee bezig. Dat is pas later gekomen. Toen ik 18 of 19 jaar was, dan wou ik pas weten wat met haar aan de hand was.
Mijn broer heb ik nog teruggezien toen ik ongeveer 13 jaar oud was. Toen was hij in België en daarna is hij naar Canada vertrokken. Sindsdien heb ik nooit meer iets van hem gehoord. Mathilde wel, maar ik niet meer. Ik denk daar soms aan, samen met Mathilde, dat we toch eens moeten proberen om Pascal terug te zien. We weten jammer genoeg niet waar hij nu woont. Zonder adres is het erg moeilijk om iemand te vinden.
Ik weet eigenlijk zelfs niet of hij nog onze achternaam heeft. Ik wil het echt wel weten waar mijn broer is, maar ik denk daar ook niet constant aan. Soms denk ik dat ik eens naar Spoorloos moet schrijven.
Dubbel vreemd
Ik was mijn oudste broer kwijt; mijn zusje zag ik niet veel en ik voelde mij eigenlijk dubbel vreemd. Vreemd omdat je je ouders hebt achterlaten en als vreemde in een andere familie terechtkomt, en je bent dan nog eens vreemd omdat je een andere kleur hebt.
Als ik naar school ging deed iedereen aan ontwikkelingshulp. Ik zat met mijn zakken vol karamellen. Als ik op straat liep, aaiden vreemde mensen over mijn hoofdje.
Ik heb aan het vreemd zijn alleen goeie herinneringen. Ik stond op een soort pied de stalle. Het is zo ver gekomen dat ons ma naar school is moeten gaan om te zeggen dat ik thuis niet meer at omdat ik zo veel snoep kreeg. Ik was toen in Hasselt de enig gekleurde. Later is daar nog iemand, een voetballer, bijgekomen.
Slechte herinneringen heb ik daar eigenlijk niet aan. Alleen dat iedereen aan mijn haar kwam voelen. Dan begin toch op de duur een beetje lastig te zijn. Je kunt nergens komen of ze moeten eens gauw aan je haar komen voelen of aan je wangen komen trekken. Dat deden ze niet met de andere kinderen. Het geeft je de indruk, dat je toch iets anders bent. Want je eigen zie je niet, je ziet andere mensen. Ik stond niet de hele tijd te denken, ‘Ah ja, ik ben bruin’. Je kijkt daar niet naar. En je wordt anders bekeken en anders geplaatst. Dan krijg je de indruk dat je anders bent.
Het is vooral speciaal omdat het wildvreemden zijn die aan je haar komen. Ik dacht soms echt van ‘en nu moet ik een frank hebben als je aan mijn haar komt’. ‘Gewoon, blijf er af alstublieft. Blijf van mij af. Ik kom toch ook niet aan u. Dat stoort’.
Je wordt dan eigenlijk in een vakje geplaatst. Het is een kwestie van vechten om eruit te komen. Thuis werd ik echter niet in een kotje gezet. Dat was met de grote hoop mee. Dat was geen kapsones, geen zever. En ook die oudere broers, die zusters, die voeden u ook mee op. Wat ons ma niet gezien had, hadden zij wel gezien. Als ik kattekwaad uithaaalde moesten ze niet ver zoeken, er liep maar één bruintje rond en dat was ik. Maar daar was ik zelf niet altijd bewust van.
Ocharme mijn kind
Ik vond altijd dat ik een klein beetje zelfstandiger was dan mijn broer. Ik denk wel dat dat ook te maken had omdat ik als kind helemaal opnieuw heb moeten beginnen. Ik hou er ook niet van dat ze zo zeggen van ‘Ocharme mijn kind’. Als kind werd ik daar helemaal wild van. Mensen zeiden dingen zoals ‘je mag blij zijn dat je hier bent’. Daar werd ik woest van.
Dat werd zo vaak gezegd. Op school. Klanten die thuis kwamen in de zaak van mijn ouders. Dan werd ons ma ook kwaad, waarschijnlijk daarmee ook dat ik het niet pikte. Zo van ‘Gij zijt toch een heilige dat je nog een kind erbij pakt'. En aan mij, ‘Ocharme, ge moogt blij zijn dat ze u geadopteerd hebben, of anders waart ge geworden zoals die arme dingen in Afrika. Dan zijn mijn ma altijd, ‘Ze deugt even goed en even slecht als een ander’.
Er is geen enkele school die haar zal aannemen
Wat het betekent om anders te zijn, besef je pas later. Als je de puberteit ingaat, dan begin je dingen te beseffen. Je moet dan ook beslissen welke richting te volgen met je leven. Ik zei altijd, ik word kleuteronderwijzeres. En dan vertellen ze je dat je nooit werk zal vinden in een kleuterschool. Ja dat werd letterlijk zo gezegd.
Mijn mama vond dat als de school dat beweerde je moest luisteren naar wat ze zeiden. Ze zijn het bij ons thuis komen zeggen, ‘er is geen enkele school die haar gaat aannemen’. Ofwel vecht je er tegen, ofwel zeg je, soit.
Mijn mama zei dan dat ik verpleegster of vroedvrouw kon worden. Maar, als ik geen kleuteronderwijzeres kon worden, dan liever de toneelschool. Dictie wou ik graag volgen, in Antwerpen. Maar ze vroegen zich af welke toekomst me dat zou bieden. ‘Daar zit geen toekomst in, en voor jou helemaal niet’, zeiden ze. ‘Welke rollen ga je spelen?’’.
Verpleger zagen ze wel zitten en kinderverzorgster ook. Uiteindelijk wou ik zo snel mogelijk van school af zijn. Omdat ik toch niet naar de kunstacademie kon. Dan ben ik maar kinderverzorgster geworden. Later vond ik toch dat ze me eigenlijk hadden bedonderd.
Vreemd en dyslexie
Daarbij kwam nog dat ik heel slecht in Nederlands was, eorm slecht. Dictee was een ramp. Wij spraken geen woord Nederlands toen we in België kwamen. De regels kendde ik wel vanbuiten, ik kon die gewoon niet toepassen. Al sloeg je me dood, ik kon die niet toepassen. Recent heb ik me laten testen en ik heb dyslexie.
Ik heb daardoor straf geschreven, kilometers. Gewoon omdat ik soms de d en de t verwisselde, oe wordt eo, enz. Nu weten we dat het dyslexie is en dat het verholpen kan worden.
Met wiskunde had ik totaal geen probleem. Daar hoorde je niets over. En zelfs vraagstukken begreep ik goed. Ik kan een woord lezen en als dat woord daar staat, herken ik het woord als een tekening. Maar helemaal ontleden kan ik niet. Ik was beter in China geboren dan moest ik gewoon de tekens herkennen en dan had ik dat misschien beter gekund. Zij maken geen combinaties, denk ik toch niet. Ik hoor zeggen dat in het Chinees elk symbool een betekenis heeft en daarmee blijft het.
Dyslectie heeft altijd een zekere invloed op studies, dat is waar. Maar als je daarbij nog op uw boterham krijgt dat je die of die richting niet kunt volgen omdat een gekleurde daar toch geen job in zal vinden wordt het soms een beetje veel.