Kinderen van Save: GESTOLEN OF GERED?

Sarah Heynssens

Historica verbonden aan het Rijksarchief

Auditie Senaat 25/04/2017

KaftSarah.jpg


Geachte senatoren, geachte aanwezigen, graag wil ik jullie van harte bedanken voor de uitnodiging om hier te praten. Ik doe dat in het kader van een onderzoeksproject dat ik een aantal jaren geleden heb volbracht aan het federaal onderzoekscentrum CEGESOMA. Van 2010 tot 2012 organiseerde het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij het onderzoeksproject dat de titel ‘Kinderen van Save: gestolen of gered?’ kreeg. Het doel van dit onderzoek was om een duidelijk zicht te krijgen op de omstandigheden waarin de verplaatsing van de kinderen uit het instituut voor metissen in Save in Ruanda-Urundi naar België gebeurde: hoeveel kinderen werden verplaatst? waarom? Door wie? En wanneer? Ik begin mijn interventie dan ook met enkele centrale conclusies van dit onderzoeksproject.
 

In 1926 belastten de Belgische koloniale autoriteiten de Witte Zusters van de missie van Save met de taak om de metissen in de regio Ruanda-Urundi op te vangen. Gedurende verschillende decennia plaatste de kolonisator honderden metissen in Save. Dit gebeurde wanneer hun Europese vaders hen niet wettelijk
erkenden en niet tussenkwamen in hun opvoeding. De kinderen kregen in dat geval het statuut ‘verlaten/abandonnées’. Dit gebeurde ook als de moeder de zorg voor het kind op zich nam. De gewestagenten maanden de moeders aan om hun kind onder staatsvoogdij te plaatsen en toe te vertrouwen aan de missiezusters van Save.
Vaak resulteerde dit in een pijnlijke gedwongen scheiding tussen de moeders en hun jonge kinderen.
Aan de vooravond van de onafhankelijkheid drong de beslissing wat te doen met de metiskinderen in Save zich op. Het instituut hing financieel af van de koloniale autoriteiten, want ontving voor elk verlaten kind een subsidie, en zou bij het vertrek van de Belgen uit de regio ophouden te bestaan. De bedenking werd
gemaakt dat de kinderen moeilijk konden achter blijven in het door revolutie en politieke onrust geteisterde gebied. De Belgische overheid en de missiezusters voelden zich verantwoordelijk voor de kinderen onder hun hoede en vonden niet dat de kinderen terug konden naar hun moeders. Nog steeds werden deze vrouwen ongeschikt geacht om de zorg voor kinderen met ‘Europees bloed’ op zich te
nemen. Bovendien waren vele kinderen na hun jarenlange verblijf in het instituut vervreemd van hun familie en achtte men het onwenselijk om hen opnieuw te ‘integreren’ in de Afrikaanse samenleving die als minderwaardig werd ervaren.

De overste van Save, Zuster Lutgardis Maria, besliste daarom om de kinderen naar Europa te brengen en werd hierin gesteund door de Belgische autoriteiten. De gewestagenten contacteerden de moeders en vroegen hen een akkoordverklaring te tekenen waarin ze de toestemming gaven aan hun kinderen
om naar België te reizen en daar hun studies verder te zetten. Vele moeders tekenden, sommigen hadden niet de middelen om zelf voor hun kinderen te zorgen en vaak hadden de moeders het gevoel dat zij niet het recht hadden te weigeren. En inderdaad, moeders die weigerden te tekenen, werden door de gewestagenten en de missiezusters onder druk gezet om dit toch te doen. Verschillende moeders werden
bovendien omzeild door de voogdij van hun kinderen toe te vertrouwen aan Zuster Lutgardis zodat zij, in plaats van de moeder, kon tekenen voor akkoord. Op die manier werden zo de 124 kinderen uit het instituut van Save, samen met een tweehonderdtal kinderen uit omliggende dorpjes en verwante scholen,
druppelsgewijs naar België gebracht. De transfer werd bestempeld als een humanitaire evacuatie van verlaten kinderen.

De vraag in de titel van het onderzoeksproject “gestolen of gered? ” getuigt van de controverse die deze transfer veroorzaakte. Sommige kinderen kregen door hun overbrenging naar België de kans om te studeren en zijn dankbaar. Vele anderen, echter, hebben zwaar geleden onder de gedwongen scheiding met hun moeder en thuisland. In een evaluatie van deze gebeurtenissen mag vooral niet voorbij worden gegaan aan de structurele ongelijkheid en rassendiscriminatie die ervoor had gezorgd dat de kinderen in de eerste plaats in een instituut zoals Save terecht kwamen. Omwille van hun gemengde afkomst werden metissen weggerukt bij hun moeders en ondergebracht in instituten zodat zij een ‘gepaste’ opvoeding
konden genieten. De moeders van de kinderen hadden, omwille van hun ondergeschikte positie in een racistische, paternalistische en seksistische maatschappelijke orde, geen zeggenschap in deze verwijdering.

De verplaatsing van de metiskinderen van Ruanda-Urundi moet dan ook gezien worden in de brede koloniale politiek van dat moment. Hoewel er geen officiële colour bar was in de Belgische kolonies was er toch een zeer strikte rassenscheiding waar deze kinderen stuk voor stuk slachtoffer van werden. Het
was de Belgische overheid, als vertegenwoordiger van de Belgische bevolking, die verbintenissen tussen blanken en zwarten afkeurde, het was de Belgische overheid die de kinderen weghaalde bij hun moeders en die de missiezusters van Save belaste met de zorg voor de kinderen. Het was de Belgische overheid die zorgde voor de administratieve afhandeling en financiering van de transfer naar België.


Eens de kinderen in België waren, werd het koloniale discours van segregatie vaak verder gezet: contact met de moeders werd afgeraden door de adoptieorganisaties die de plaatsingen op zich namen en de moeders die contact zochten met hun kinderen werden beschreven als op geld beluste - en ik citeer ‘onwetende negerinnen die wel de liefde van hun kinderen wilden, maar niet de verantwoordelijkheid’.
De goede bedoelingen die vaak aan de evacuatie worden toegeschreven, wortelden in een wereldvisie die gedateerd en ronduit racistisch is. Politieke verontschuldigingen mogen dan ook niet louter bij holle woorden blijven maar dienen ook een actieve verloochening in te houden van de politiek en praktijk die
tot deze uitwassen leidde. Het verwijderen van de kinderen is niet louter een ‘fout’ waarvoor verontschuldigingen kunnen geuit worden, maar een uiting van een veel dieper geworteld Europees gedachtengoed van superioriteit.

Vele van de onrechtvaardigheden die werden veroorzaakt door het koloniale systeem werken bovendien nog steeds door. Sommige verplaatste metissen weten nog steeds niet wie hun biologische vaders en moeders waren en worstelen tot op vandaag met emotionele en administratieve problemen ten gevolge
van hun ‘speciaal’ statuut in de koloniale periode. Het is noodzakelijk dat de overheid haar verantwoordelijkheid opneemt en deze onrechtvaardigheden actief tracht recht te zetten. Een deel van deze rechtzetting zit in het erkennen van de gebeurtenissen van het verleden en het mogelijk maken van een verwerking ervan.


Het belang van de politieke verontschuldigingen ligt in de erkenning die de slachtoffers krijgen doordat het gebeurde niet vergeten wordt.
Toegang tot kennis over het verleden is hierbij essentieel. In het kader van het onderzoek over de kinderen van Save werden bronnen gelokaliseerd bij diverse archiefinstellingen die duidelijkheid kunnen brengen aan de betrokkenen zelf. Vaak vermelden deze bronnen de identiteit van de biologische ouders en de omstandigheden waarin de kinderen bij hun ouders werden weggehaald. Een van de belangrijkste archieven op dit vlak is het Afrika Archief van het voormalig Ministerie van Koloniën dat momenteel wordt bewaard in het Ministerie van Buitenlandse Zaken en dat op termijn zal worden overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Het is de taak van de overheid om deze bronnen te ontsluiten, beschikbaar te stellen voor onderzoek en toegankelijk te maken voor de rechtstreekse betrokkenen. De jarenlange besparingen in de federale wetenschappelijke instellingen hebben echter geleid tot een structureel gebrek aan personeel waardoor vele archieven niet adequaat ontsloten zijn en bijgevolg niet kunnen worden geconsulteerd.


Ik ontvang nog steeds wekelijks e-mails en aanvragen van metissen die op zoek zijn naar informatie over hun geschiedenis en familie. Dankzij een databank, gecreëerd tijdens het onderzoeksproject over de kinderen van Save, is het ondertussen mogelijk om individuele dossiers terug te vinden wat betreft personen uit Ruanda-Urundi. Metissen afkomstig uit Belgisch Congo hebben deze mogelijkheid echter niet en er is momenteel nog steeds geen inventaris of toegang die het opzoeken van hun individuele dossiers toelaat. Bij deze wil ik mijn betoog afsluiten met een oproep aan de regering om de nodige middelen ter beschikking te stellen om deze archieven te ontsluiten want een echte erkenning en verwerking van een problematisch verleden is pas mogelijk als er op een transparante manier met dit verleden wordt  omgegaan.


Ik dank u voor uw aandacht.
Sarah Heynssens